De Gids. Jaargang 2
(1838)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 449]
| |
Boekbeoordeelingen.Geschiedenis der Hervorming in de XVIe Eeuw, door J.H. Merle d'Aubigné.Uit het Fransch. Met Aanteekeningen van J.J. le Roy, Ie Deel, 2e, 3e en 4e Aflevering. Te Rotterdam, bij Van der Meer en Verbruggen, 1837.Het is het lot van alle uitstekende mannen, wier voetspoor diep is ingedrukt in de geschiedenis der menschelijke maatschappij, dat zij altijd eene wijde ruimte laten tusschen hunnen leeftijd en dien, welke vergunnen zal een verlicht oordeel over hun karakter te vellen. Hoe grooter hunne beroemdheid, hoe sterker hun invloed was, des te meer verwijdt zich gewoonlijk de tusschenruimte, die hen gescheiden houdt van het beslissend gevoelen, hetwelk hunne plaats in de meening der menschen bepalen zal. Cromwel is nog niet geoordeeld. Calvin en Luther zijn nog niet geoordeeld. Naauwelijks begint Gregorius VII het te wezen. Al die mannen, welke, hetzij in Godsdienst, hetzij in Staatkunde, Hervormers zijn, bevinden zich in den meest ongunstigen toestand voor eene gegronde en onpartijdige schatting. Geplaatst tusschen de oude belangen, die zij krenken, en de nieuwe, die zij verheffen, worden ons hunne ware trekken bemaskerd, door hartstogtelijke ingenomenheid of hatelijk vooroordeel, dat hen omgeeft, deze vormen als het ware eenen nevel, achter welken hunne groote gedaante ons verward voor de oogen komt, schoon of afzigtelijk, naar mate van onze eigene verbeelding; en de nevel trekt niet dan langzaam op. Voorts is het hun werk zelf, dat hen lang aan ons onthoudt. Zij verdwijnen in de beweging, die zij hebben opgewekt. Zoo lang er nog warme strijd is over de belangen, die zij verheven hebben, wordt alles door deze ingenomen; men houdt zich weinig met den man zelven bezig; slechts zijn naam blijft overig, aan welken men het tijdvak en de wisselingen der voltooide omwenteling vastknoopt. Zóó is het met Luther geweest. Weinige namen hebben meer geestdrift en haat verwekt. Weinige namen zijn meer genoemd, en weinig groote mannen zijn minder tot hiertoe gekend geworden. Ter- | |
[pagina 450]
| |
wijl hij het werktuig was van eene der meest opmerkelijke en belangrijke maatschappelijke krisen, welke de eeuwen ons hebben overgeleverd, heeft de aandacht zich geheel vereenigd op het werk en deszelfs gevolgen. De Hervorming van Luther is het onderwerp geworden van eene geleerde en diepe studie, in alle betrekkingen, die haar aan de nieuwere beschaving verbinden; Godsdienst, Staatkunde, Wijsbegeerte, Letteren, Schoone Kunsten, men heeft niets voorbijgezien. Het belangrijk, schoon onvolledig Werk, van Villers is sedert lang bekend; anderen zijn hem gevolgd. Maar te midden van deze nasporingen verdwijnt Luther zelf, of komt ten minste naauwelijks te voren. Is dan nu het tijdstip gekomen, om dezen naam te ontdoen van de opgehoopte vooroordeelen, die hem zoo lang hebben verduisterd? Wij meenen het; en wat ons in deze meening eenig vertrouwen geeft, is, dat anderen het met ons meenen; wij noemen als bewijs twee nieuwe Werken, van welke Luther het voorname onderwerp is, de: Mémoires de Luther écrits par lui-même de M. Michelet, en het eerste Deel van: l'Histoire de la Réformation au 16e Siècle, par M. Merle d'Aubigné. Wanneer men geschriften ziet verschijnen, die eenen langen en naauwgezetten arbeid doen vooronderstellen, en welker doel is voor de oogen der menschheid een groot karakter in het licht te stellen, dat regt heeft op hare aandacht, kan men daaruit besluiten, dat eene geheime aandrift de Schrijvers hiertoe gebragt heeft, en zulk eene aandrift bedriegt zelden. Zoo lazen wij onlangs in de Bibliothèque Universelle de GenèveGa naar voetnoot(1); en het deed ons het laatstgenoemde Werk weder in handen nemen, van welks Nederduitsche vertaling, sedert wij op hare eerste aflevering de aandacht vestigdenGa naar voetnoot(2), drie volgende verschenen zijn, die met haar het eerste Deel volmaken. Niet onbelangrijk zijn de opmerkingen van den Rec. in de Bibliothèque, en kunnen tot inleiding dienen op ons tegenwoordig verslag. Want Luther, zijn persoon alleen, is in dit gedeelte van het Werk het onderwerp der geschiedenis. Uitvoerig, met vermelding van vele kleine bijzonderheden, wordt zijn leven tot op zijnen terugkeer uit Augsburg, na de vruchtelooze onderhandelingen van den Roomschen Legaat (December 1518), verhaald. Waarom de Schrijver zijne geschiedenis van de Hervorming aldus behandeld, en van Luthers vroegste kindschheid af heeft aangevangen, mogen zijne eigene woorden verklaren: ‘De eerste leeftijd van den mensch, waarin hij onder Gods hand gevormd wordt en zich ontwikkelt, is altijd | |
[pagina 451]
| |
gewigtig. Vooral is zulks (is dit zoo) in den levensloop van Luther. Dáár staat de Hervorming reeds in haar geheel. De verschillende verschijnselen van dit werk volgden elkander op in de ziel van hem, die er het werktuig van was, vóórdat het in de wereld tot stand werd gebragt. De kennis van de hervorming, welke in het hart van Luther gewrocht werd, geeft alleen den sleutel tot de Hervorming (die van de Hervorming) der Kerk. Het is alleen door het bestuderen (aandachtig beschouwen) van het bijzondere werk, dat men over het algemeene werk kan oordeelen. Zij, die het eerste verwaarloozen, zullen van het tweede niets dan vormen en omtrekken kennen. Zij zullen zekere gebeurtenissen en zekere uitkomsten kunnen weten, maar zullen de innerlijke natuur dier vernieuwing niet kennen, omdat hun het levensbeginsel, dat er de ziel van was, verborgen zal blijven. Laat ons dan in Luther da Hervorming leeren kennen, vóórdat wij haar bestudeeren (beschouwen) in de gebeurtenissen, die de Christenheid van gedaante veranderden.’ Wij behoeven de juistheid van deze opmerking en daarmede de gepastheid van deze behandeling van het onderwerp niet nog eerst in het licht te stellen. Wat werk van den geest is, kan niet gekend worden dan uit den geest zelven; en elk, die weet, hoe, in zekeren zin, de Hervorming eerst den Hervormer heeft hervormd, en daarna door hem de wereld, zal gereedelijk instemmen met den Schrijver. Of mogt iemand nog in meening verschillen, dien verwijzen wij met vol vertrouwen naar het Werk zelf, dat, beter dan wij het vermogen, elk zal doen erkennen: zóó, zóó alleen komt het ware wezen der Hervorming ons in hare geschiedenis voor oogen. Maar tevens maakt ieder hieruit van zelf op, dat wij in ons verslag den Schr. onmogelijk op den voet kunnen volgen. Wilden wij den geheelen rijken inhoud van zijn verhaal mededeelen, wij zouden óf een groot gedeelte van het Werk, óf de korte opgave van hetgeen ieder der drie boeken bevat, zoo als die door den Schrijver gegeven is, moeten overschrijven. Van het eerste verschoont ons de Lezer; van het laatste verschoonen wij hem. Ons doel zij alleen de slotsom van het onderzoek te doen kennen, zoo veel mogelijk met de eigene woorden des Schrijvers aan te wijzen, wat omtrent den oorsprong en het wezen der Hervorming uit de Geschiedenis van den Hervormer blijke. ‘Reeds in het huis van zijnen eenvoudigen, maar voor dien tijd beschaafden, vader Johan, deed de omgang met Kerkelijken en Schoolmeesters in Luther de eerste zucht naar geleerdheid ontstaan. Maar het kind schijnt er niet tot God te zijn geleid. Het éénige Godsdienstige gevoel, dat men toen in hem bespeurde, was dat der vreeze. Hij verbleekte van schrik als hij den naam van | |
[pagina 452]
| |
Christus hoorde. Deze slaafsche vreeze bereidde hem mogelijk voor de blijde boodschap des Evangelies en voor die vreugde, welke hij later gevoelde, toen hij Christus leerde kennen als zachtmoedig en nederig van harte. Door eene gestrenge opvoeding werd hij aan harde bejegening gewend; en vooral op de scholen van Maagdenburg en Eisenach, werwaarts hij achtereenvolgens gezonden werd, leerde hij groote ontberingen verduren - hij moest er, als de honger hem pijnigde, met zijne schoolmakkers om eene bete broods aan de huizen zingen - maar tevens hoorde hij in de eerstgenoemde plaats Andreas Proles met veel warmte de noodzakelijkheid verkondigen, om de Godsdienst en de Kerk te hervormen; en te Eisenach werd hem, op een oogenblik toen hij niet meer wist wat te beginnen, het hart en de deur van een Christelijk huisgezin, dat van Cotta, geopend, hetgeen in zijne ziel de eerste kiemen leide van dat vertrouwen op God, hetwelk in het vervolg de zwaarste stormen niet konden doen wankelen.’ ‘Hij kwam op de Hoogeschool te Erfurt (1501, nu 18 jaar oud) en bij de zucht naar wetenschap, leefde in hem het gevoel van zijne afhankelijkheid van God. “Goed gebeden - plagt hij te zeggen - is meer dan halfvolbragte studie.” Van hier dat, toen hij op de Bibliotheek, bij het openslaan van vele boeken, voor het eerst eenen Bijbel in handen kreeg, zijne belangstelling levendig werd opgewekt. Hij staat verwonderd, in denzelven iets anders te vinden dan die brokstukken van Evangeliën en brieven, welke de Kerk uitgekozen heeft, om ze op iederen Zondag in de tempels voor het volk te doen lezen. Zijn hart klopt, terwijl hij die geheele Schrift in handen houdt. Hij doorloopt ze met gretige blikken en onuitsprekelijke gewaarwordingen. “Och, of mij God eenmaal,” zoo dacht hij, “zulk een Boek in eigendom wilde geven!” Gedurig kwam hij in de boekerij terug, om er zijnen schat weder te vinden. De eerste stralen eener nieuwe waarheid braken toen bij hem door. Zoo dan heeft God hem zijn woord doen vinden, en de Hervorming was in dezen Bijbel verborgen.’ ‘Zijn vader had hem voor de studie der regten bestemd, maar zijn eigen hart hield niet op hem toe te roepen, dat de Godzaligheid het ééne noodige was, en de plotselinge dood van eenen zijner Academievrienden en een dreigend levensgevaar door een vreeselijk onweder, dat hem zelven nabij Erfurt trof, bevestigen zijn besluit. Hij heeft nu begeerte naar heiligheid, gelijk hij begeerte naar kennis had. Maar waar dezelve gevonden? Naar welke heiligheids-school zal hij zijne treden rigten? Hij zal zich in een Klooster begeven. Hoe menigmalen heeft hij het Monniken-leven hooren roemen, als in staat om het hart te veranderen, om eenen zondaar te heiligen, om een' mensch te volmaken! Hij zal in eene Monniken-orde treden. Hij | |
[pagina 453]
| |
zal er heilig worden. Hij zal zich alzoo het eeuwige leven verzekeren. Hier is de vinger Gods zigtbaar. Het was zijne magtige hand, welke den jongen Meester der Vrije Kunsten, den aanstaanden Pleiter voor de Geregtsbalie, als eenen anderen Saulus op den grooten weg nederwierp, om aan zijn leven eene geheel nieuwe rigting te geven. Met Virgilius en Plautus (een' Bijbel bezat hij nog niet) begeeft hij zich, geheel alleen, in de duisternis naar het Heremieten-Klooster van den H. Augustinus. Hij verzoekt daarin opgenomen te worden. De deur opent zich en wordt weder gesloten. Ziedaar hem voor altijd van zijne Ouders, van zijne mede-Studenten en van de wereld gescheiden. Het was den 17en Aug. 1505.’ ‘Zoo weinig was er toen nog in Luther wat eens van hem de Kerk hervormer maken moest. Hij zocht zijn heil in zich zelven, in menschelijke instellingen en gebruiken, en bragt in zijn' eigen' persoon nog een' nieuwen steen toe aan het gebouw des bijgeloofs. Maar toch was het in het Klooster te Erfurt, dat die groote verandering gewrocht werd, welke in zijn hart God en Zijne wijsheid in de plaats stelde van de wereld en hare overleveringen, en de groote omwenteling voorbereidde.’ ‘De volharding, waarmede hij zich aan de ruwe bejegening en den slavenarbeid onderwierp, die in den eersten tijd zijn deel waren in het Klooster, ontwikkelde die onbuigbare vastheid, waarmede hij ten allen tijde zijne besluiten volvoerde. Zijne ijverige studie maakte hem allengs meer met de Schriften der Kerkvaders, der latere Godgeleerden en vooral met den Bijbel bekend, dien bij nu in de oorspronkelijke talen begon te lezen. Zijne volkomene overgave aan al de gestrengheid van het Klooster-leven - nooit kweekte de Roomsche Kerk vromer Monnik - deed hem het vruchtelooze van dergelijke middelen tot heiligheid ondervinden. Door folterende zielangsten bestreden, opent hij, bij een Kloosterbezoek van den Vicaris-Generaal Staupitz, aan dezen, die hem met onderscheiding en toegenegenheid bejegende, zijn hart en hij leert van hem, dat de zondaar in Christus zijn heil te zoeken heeft, dat alle bekeering alleen van Gods liefde, die ons eerst heeft lief gehad, kan aanvangen, en hij ontvangt van den Vicaris eenen Bijbel ten geschenke. En toen Staupitz Erfurt verliet, was er door dit alles een nieuwe dageraad voor Luther aangebroken. Eene doodelijke krankte, in welke een oud Kloosterbroeder onder zijne doodsangsten zijn oog vestigde op de vergeving der zonden, als de éénige en voldoende hoop der zondaars, deed het licht voor hem nog meer doorbreken; en toen juist bragt de Voorzienigheid hem in den werkkring over, in welken hij dat licht eens voor het oog der wereld kon doen schijnen. Op aanbeveling van Staupitz | |
[pagina 454]
| |
werd Luther door Frederik van Saksen, in 1508, tot Hoogleeraar aan de Universiteit te Wittenberg benoemd.’ ‘Geroepen om daar de Natuurkunde en Redeneerkunde te onderwijzen, werd hem dit van groot nut, om naderhand de dwalingen der Scholastieken te bestrijden. Maar zijn nieuwe leven ving eerst aan, toen hij na eenige maanden den graad van Baccalaureus in de Godgeleerdheid bekwam, met de bijzondere roeping, om zich aan de Bijbelsche Godgeleerdheid te wijden. Het was vooral door den brief aan de Romeinen, voor deze lessen te overdenken, dat het licht der waarheid zijn hart bestraalde. Dat ééne woord van den Profeet Habakuk: “de regtvaardige zal door het geloof leven,” dáár (I:17) gelezen, ontdekte hem het geheim van het Christelijk leven en vermeerderde dat in hem zelven. Nu werd hij ook weldra, schoon met groote moeite, door Staupitz bewogen, om te Wittenberg te prediken; dáár, in eene houten kapel op de markt, ving dan de prediking der Hervorming aan: en zij maakte eenen onbeschrijfelijken indruk. Maar ziet, Luther wordt naar Rome gezonden: waarschijnlijk om er eenige moeijelijkheden, zijne orde rakende, te vereffenen. Hij komt er, wel reeds veranderd van harte, maar nog verduisterd van geest. Hij geloofde al de bedriegerijen, welke men er aan den man hielp, en kweet zich met vromen ijver van de oefeningen van heiligheid, welke er gevorderd werden. En toch was het binnen de Pausselijke stad, dat hij eene reuzenschrede vorderde in de kennis der dwaling en der waarheid. Ondanks zijn' eerbied voor het heilige Rome, ontdekte hij achter den heiligen schijn zoo veel ongeloof, zoo veel ligtzinnigheid, zoo veel ongeregtigheid, kwam hem daar telkens dat woord: de regtvaardige zal uit het geloof leven, zoo zeer als strijdig met al wat hij zag en hoorde in den geest, dat hij te Wittenberg terugkeerde met een hart vervuld van droefheid en verontwaardiging. Met afkeer zijne blikken van de Pausselijke stad afwendende, vestigde hij dezelve vol verwachting op de H. Schriften. Dit woord groeide aan in zijn hart, naarmate de Kerk de plaats in hetzelve verloor. Het ontdeed zich van het eene, om zich naar het andere te wenden. De geheele Hervorming lag in deze beweging besloten. Zij bragt God waar de Priester was.’ ‘Hoogst belangrijk voor hetgeen de Heer met hem vóórhad, was ook zijne bevordering tot Doctor in de Godgeleerdheid of Bijbelsch Doctor in 1512. Daarbij moest hij met eenen plegtigen eed beloven, de H. Schrift getrouw te verkondigen, zuiver te leeren, gedurende zijn geheele leven te beoefenen en tegen valsche leeraren te verdedigen. Die eed was voor Luther zijne roeping tot Hervormer. Door de Hoogeschool, door zijnen Vorst, in naam | |
[pagina 455]
| |
van Zijne Keizerlijke Majesteit en van den Roomschen Stoel zelven geroepen, door den heiligsten eed verbonden, werd hij van toen af de kloekmoedigste verkondiger van het Woord des Levens. Ook kan deze aan de H. Schrift afgelegde eed als ééne der oozaken van de vernieuwing der Kerk beschouwd worden. Alleen het onfeilbare gezag van Gods woord was het eerste en het grondbeginsel van de Reformatie. De geheele Hervorming, stukswijze naderhand in de leer, in de zeden, in het bestuur der Kerk en in de eeredienst daargesteld, was alleen een gevolg van dit eerste beginsel.’ ‘Van het oogenblik af, dat Luther zijnen eed had afgelegd, zocht hij niet meer de waarheid alleen voor zich zelven, hij zocht haar om de Kerk. Nog geheel met berinneringen van Rome vervuld, zag hij duisterlijk eene loopbaan voor zich, waarin hij beloofde met alle inspanning van geest te zullen wandelen. Het geestelijk leven, dat zich tot hiertoe in zijn binnenste had geopenbaard, breidde zich naar buiten uit. Dit was het derde tijdvak van zijne ontwikkeling. De komst in het Klooster had zijne gedachten naar God gewend; de kennis van de vergeving der zonden en van de regtvaardigheid des geloofs, had zijne ziel vrij gemaakt; de eed als Doctor afgelegd gaf hem dien vuurdoop, waardoor hij Hervormer der Kerk werd.’ ‘Luther deed nu van den Professoralen katheder en van den predikstoel het licht, dat in hem was opgegaan, met ijver schijnen voor de wereld. Dat licht was nu nog door vele dwalingen verduisterd, maar bragt toch reeds de waarheden aan den dag, die, voor de Kerk in het algemeen verloren gegaan, haar moesten hervormen, bovenal deze ééne, dat de mensch geregtvaardigd wordt door het geloof, niet uit de werken der wet. Zijn onderwijs had groote uitwerking, die zich niet tot Wittenberg alleen bepaalde, en vooral in het jaar 1516 zich op eene belangrijke wijze in veel wijderen kring uitbreidde, toen Luther gedurende de reis van Staupitz naar de Nederlanden, door hem met het generaal Vicariaat belast, veertig Kloosters van Meissen en Thuringen moest bezoeken. De zes weken, welke hij hieraan besteedde, deden hem de kerk en de wereld beter kennen, gaven hem meer zekerheid in zijne betrekkingen met de menschen, en boden hem veelvuldige gelegenheden aan, om die grondwaarheid in te voeren, dat de H. Schrift alleen ons den weg aanwijst naar den Hemel. Een overvloedig zaad werd gedurende deze bezoekreis in de verschillende Augustijner-Kloosters uitgestrooid en vele slapende gemoederen deed hij door zijne woorden ontwaken. Daarom heeft men dit jaar ‘de Morgenster van den Evangelischen dag’ genoemd. Ook begon hij dit jaar, gelijk hij zelf zich uitdrukt, zijn' eersten aanval | |
[pagina 456]
| |
tegen het rijk der Sophisten en tegen het Pausdom, toen hij door Feldkirchen, onder zijne voorzitting, eenige stellingen liet verdedigen, waarin zijne beginselen werden opengelegd. Zij maakten groot gerucht; zoo ook die over de vrijheid, welke hij eenigen tijd daarna openbaar maakte en naar Erfurt en andere streken van Duitschland zond, om overal tegen het rationalismus der Scholastiek te verkondigen, ‘dat 's menschen natuur, oorspronkelijk goed, is afgeweken van het goede dat God is, en geneigd tot het kwade; zóó echter, dat haar heerlijke oorsprong blijft en zij door de kracht Gods bekwaam is dien oorsprong weder te krijgen, terwijl het de taak is van het Christendom haar denzelven terug te geven.’ ‘Maar schoon deze stellingen misschien over belangrijker leerstukken liepen dan die, welke twee maanden later de Kerk geheel in vuur en vlam zetteden, las men ze hoogstens in den boezem der school en zij maakten geen opzien daar buiten. Het was niet op dit veld, dat de strijd moest aanvangen. Zoo lang Luther zich tevreden hield met in vergetelheid geraakte leerstukken weder in het licht te stellen, zweeg men. Zoodra hij misbruiken, die de geheele wereld ergerden, ten toon stelde, luisterde ieder toe. Hij echter dacht er in beide gevallen niet aan Hervormer te worden. Maar eene magtige hand, eene omstandigheid van Luthers wil onafhankelijk - de aflaathandel door Tetzel gedreven - bragt hem op het strijdtooneel, en de oorlog begon.’ Ziet daar den korten inhoud van het Tweede Boek (van de Vertaling de tweede aflevering), voor zoo verre den oorsprong der Hervorming betreft. Wij hebben denzelven nog vrij uitvoerig medegedeeld, om den geest der beschouwing en de wijze der behandeling van het geheele Werk op ééns uit eene ruime proeve te doen kennen. Moge die proeve niet te gebrekkig gegeven zijn, om voor den arbeid des Schrijvers, gelijk dezelve verdient, hooge belangstelling op te wekken! Want inderdaad, op eene uitmuntende wijze en in den regten geest is de oorsprong der Hervorming hier verhaald. Wij zien haar worden als het werk van Gods Woord, in Luther, eer hij het zelf wist, gewrocht, en dus wordt hier zelfs de bedenking opgeheven, die wij op het vorige Boek maken moesten, dat dáár ons oog niet genoeg boven alles op het Evangelie werd gevestigd, om de Hervorming geheel in het ware licht te beschouwen. Luther leeren wij uit zijne eigene lotgevallen, daden en woorden geheel kennen; wij zien hem allengs door de kennelijke leiding des Allerhoogsten zóó toegerust, zóó geplaatst worden in de wereld, en alles rondom hem zóó bereid en geordend, in dien toestand en die houding gebragt, dat het tot stand komen der Hervorming in de Kerk zich reeds uit zich zelf verklaart. Want ook met hen, die wel- | |
[pagina 457]
| |
dra of later, elk van zijn standpunt, voor of tegen, een belangrijk aandeel hadden aan den grooten strijd, ook met hen worden wij reeds in den loop van het verhaal bekend gemaakt, voor zoo verre Luther thans met hen in eenige aanraking kwam; en meest maken zij zich zelve bekend, daar wij hunne verrigtingen zien of hunne eigene woorden hooren. Enkele trekken uit de geschiedenis, kleine bijzonderheden, soms op zich zelve onbelangrijk, geven ons telkens een juist en sprekend beeld van den tijd, van den staat van het onderwijs, de wetenschappen, het maatschappelijk, het huisselijk, het hofleven dier dagen, vooral in Duitschland. Men mete de verdiensten van het werk in dit opzigt geenszins af naar onze korte schets van dit eene Boek. Wij hebben daaruit alleen vermeld, wat regtstreeks den oorsprong der Hervorming betrof. En wij zijn dan ook slechts tot het eigenlijke begin dier gebeurtenis zelve genaderd. Hoe gaarne zouden wij hierom eveneens van het derde en vierde Boek den inhoud kortelijk mededeelen! De Godlasterende aflaathandel, en de schaamtelooze wijze, op welke Tetzel dien dreef, worden uit zijne eigene verrigtingen en woorden uitvoerig ontwikkeld en in het helderst licht gesteld - in ons oog heeft zelfs dit Stuk bijzondere waarde - wij zien dien onverlaat zelf de Hervorming voorbereiden, door schreeuwende misbruiken den weg banen voor eene reinere leer; en bij eene edele jongelingschap vooral eene verontwaardiging verwekken, die eenmaal met kracht moest uitbarsten. Luther treedt met zijne thesen op, zij worden on medegedeeld, doch slechts voor de helft; (zou de andere helft niet bij eenen herdruk der Vertaling, aan den voet der bladzijden, kunnen opgenomen worden?) ook de edele gevoelens en gewaarwordingen van den Hervormer, bij dezen beslissenden aanvang van den strijd, leeren wij uit zijne eigene, meest vertrouwelijke, betuigingen kennen. De uitwerking dier thesen komt ons in daadzaken voor oogen (derde Boek). Wij volgen hem naar Augsburg; zien hem dáár driemaal voor den Pausselijken legaat Cajetanus verschijnen; en zijn getuigen van de onderhandelingen tot op het oogenblik, dat de gezant het onvoorzigtige woord uitspreekt: ‘Herroep of keer niet weder!’ dat aan Luther geene keuze laat. Hij verlaat Cajetanus; vlugt uit Augsburg; denkt aan vertrek uit Wittenberg naar Frankrijk; blijft echter; maakt de onderhandelingen te Augsburg openbaar, en beroept zich op eene Kerkvergadering (vierde Boek). Dit alles kunnen wij nu slechts vermelden. Onze Lezers zullen, naar wij hopen, zich daarvoor meer dan schadeloos stellen door den aankoop van het Werk zelf. Wij deelen niet in de meening, dat de openbare kritiek bestaat in het mededeelen van alle aanmerkingen en bedenkingen, die het subjectief gevoelen van den Recensent hem bij het lezen deed | |
[pagina 458]
| |
maken. Daarenboven is Genève wat te verre af, om te denken, dat de jeugdige Gids reeds dáár zijne goede dienst gaat aanbieden; en voor onze Lezers is het bij dit gedeelte van het Werk niet, als bij de inleiding op het geheel noodig, tegenover de meeningen van den Schrijver andere te stellen, om hun gelegenheid te geven tot eigen onderzoek en onpartijdig oordeel. Wat de Vertaling betreft, deze blijft den lof regtvaardigen, dien wij haar reeds in ons eerste verslag konden geven, en zij zal dan ook wel alle kleine afwijkingen van eenen goeden Hollandschen stijl telkens meer vermijden. Wij hopen, zij zal ook niet zonder dringende redenen vertragen in den loffelijken spoed, met welken zij in het verleden jaar is voortgezet. De aanteekeningen zijn in deze drie afleveringen zeer dikwijls van eenen dogmatisch-polemischen aard. Ofschoon daardoor niet onbelangrijk, en menige opmerking behelzende, die allezins behartiging verdient, behoeft toch het Werk, naar ons oordeel, alleen hier en daar eene enkele opheldering van feiten, die niet voor allen genoeg mogen ontwikkeld zijn. Ons laatste woord zij nog eens aanbeveling van dit hoogst belangrijk, uitmuntend geschreven, en in zijne soort tot hiertoe éénige Werk!
R. T. |
|