De Gids. Jaargang 2
(1838)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 314]
| |
Reize om de Wereld, gedaan in de jaren 1823 1824, met Z.M. Korvet Lynx, onder bevel van J.P.M. Willinck, in leven Kapitein ter Zee, Ridder der Milit. Willems-Orde. Met Platen en Tabellen.Breda, Broese en Co. 1836. 8o.Het verhaal van deze Reize zal steeds voor de geschiedenis van onze Zeevaart belangrijk zijn. De Lynx was het eerste Nederlandsche schip, dat sedert den togt van Roggeveen, in 1721 en 1722, eenen togt om de wereld maakte. Hiermede opent zich een nieuw tijdperk, hetwelk wij vurig wenschen mogen, dat voor onze landgenooten rijk zij aan groote en nuttige ondernemingen. Het zoude niet gepast zijn onze Voorvaderen, die zoo veel goeds verrigt hebben, te berispen; doch wij mogen ons wel met dankbaarheid herinneren, dat de schoonste ontdekkingsreizen, die van Lemaire en Schouten, 1615-1617, en op nieuw die, welke wij zoo even noemden, door den naijver der Oost-Indische Compagnie, als ongeoorloofd, gestraft, en de vruchten daarvan grootendeels vernietigd werden; terwijl nu volkomene vrijheid bestaat, en de Regering in het algemeen belang zulke reizen laat ten uitvoer brengen. Het zoude dus een groot verwijt tegen de natie opleveren, indien zij zoo achterlijk bleef als in de vorige eeuw. Om over de reis van Kapitein Willinck billijk te oordoelen, moet men niet uit het oog verliezen, dat zij eigenlijk geene ontdekkingsreis was; daartoe had hij geen' last en geene voldoende middelenGa naar voetnoot(1). Hij werd uitgezonden voor de handelsbelangen, met name om de nieuwe Staten van Zuid-Amerika te bezoeken, en zich te verzekeren, of daarmede, ook eer hunne onafhankelijkheid erkend was, betrekkingen konden worden aangeknoopt. Ontdekt werd ook slechts een eilandje in den Grooten Oceaan, en daaraan de naam van Princes Marianne gegeven; omtrent een tweede, Frederiksoord genoemd, bestaat twijfel, of het niet reeds onder den naam van Flind bekend was. Van deze ontdekking is in der tijd, en lang vóór het verschijnen van dit Reisverhaal, in wetenschappelijke geschriften kennis gegevenGa naar voetnoot(2). Voor de wetenschap zijn buiten twijfel gewigtig de naauwkeurige tafels van waarnemingen omtrent de luchtsgesteldheid, de magneet enz.; en voor de zeevaart bijzonder de aanteekeningen omtrent de stroomen, de | |
[pagina 315]
| |
aanduiding van vele onnaauwkeurigheden op de zeekaarten, en de platen van de kusten, zoo als die door den Heer W. zelven geteekend zijn. Wanneer latere zeevaarders door zulke opgaven voor gevaren behoed worden, zullen zij zich dankbaar aan dezen eersten togt der Hollanders om de wereld in de 19e eeuw herinneren. Doch ook voor andere lezers bevat deze reis belangrijke bijzonderheden, waarop wij trachten willen opmerkzaam te maken. De Lynx bezocht Buenos-Ayros, de hoofdplaats van de republiek de la Plata, en met belangstelling ziet men, hoe de toestand dáár aan het einde van 1823 was. Wij vinden hier bevestigd, hetgeen in de warme en zeer vruchtbare landen veelal plaats heeft, dat te gelijk de levensmiddelen zeer goedkoop en de dagloonen zeer duur waren. Een gering arbeidsman vroeg 3½ piaster of ƒ8.75 daggeld; terwijl men 25 pond rundvleesch voor ¼ piaster koopen konde (bl. 21). Deze schijnbare strijdigheid wordt door vele Schrijvers over Volkshuishoudkunde voorbij gezien; zij hangt met het klimaat en waarschijnlijk tevens met het aanwezig zijn van slaven zamen. Hoe dit zij, men kan haar als den grooten hinderpaal voor de beschaving der nieuwe Amerikaansche Staten beschouwen. Om Kaap Hoorn wordt de Reis voortgezet naar Valparaiso in Chili. Van deze nieuwe Republiek vinden wij hier ook berigt. Zij is sedert door zoo vele andere reizigers, bijzonder ook door onzen verdienstelijken Kapitein Boelen, beschreven; doch voor de vergelijking behoudt het medegedeelde van den Heer Willinck steeds eenige waarde. Hij vond nog aan het hoofd van de jonge Republiek den President Freyre, die sedert reeds door zoo velen is opgevolgd; het eiland Chiloë was nog niet veroverd. In Peru, werwaarts de Lynx vervolgens stevende, vonden zij de twee partijen nog in strijd, en de bekende Generaal Rodil bevond zich aan het hoofd der koninklijke krijgsmagt. De Heer W., die hem in Callao bezocht, spreekt van hem op deze wijze: ‘Bij den eersten aanblik dacht ik, dat de groote Pizzaro weder verrezen was, daar de meer dan een voet lange zwarte baard van dezen man mij een' Spanjaard van de 15e Eeuw deed aanschouwen; ik werd echter door Z. Ed. met beleefdheid en vriendschapsbetuigingen ontvangen, (bl. 58). Het verschrikkelijke der afwisseling van de heerschende partijen viel den reiziger treffend in het oog. Onder de anders levendige bewoners van Lima heerschte groote treurigheid; de overwinnende Spanjaarden straften, zonder nader onderzoek, allen, die verdacht werden de partij der onafhankelijkheid toegedaan te zijn, met den dood; dagelijks werden er een twintigtal ingezetenen doodgeschoten, (bl. 64). Terwijl hij in de Republieken de kloosters afgeschaft gevonden had, waren zij hier nog in wezen. | |
[pagina 316]
| |
Men berekende in Lima het getal der mannen, die het kloosterleven leidden, op 8,000, en dat der vrouwen op 4,000, en alzoo op een vijfde deel der bevolking. ‘Met weinig loffelijke uitzonderingen,’ voegt hij er bij, ‘zijn de kloosters, van beiderlei kunne, de verblijfplaatsen van wulpsche dartelheid, vrijgeesterij en ongebondenheid; vele Monniken beroemen zich op hunne veroveringen en talrijk kroost,’ enz. Met het bezoeken van deze Staten was eigenlijk het doel dezer reize bereikt. Het berigt, in der tijd aan het Ministerie ingezonden, en op onze handelsbelangen betrekkelijk, wordt als Bijlage medegedeeld. Noord-Amerika alleen had de nieuwe Staten als onafhankelijk erkend; Engeland zonder erkenning handelsbetrekkingen met hen aangeknoopt, en Frankrijk begon eenigen handel met hen te drijven. De Heer W. had onder de talrijke Europesche fortuinzoekers in deze landen niet één' Nederlander aangetroffen, en hij verheugde zich hierover, als een bewijs, dat men het in het Vaderland goed had. Het komt ons toch voor, dat men dit te huis blijven niet in allen opzigte als een goed teeken kan beschouwen: indien zich, zoodra de gelegenheid daarvoor geopend was, eenige Hollandsche huizen in de havens van Zuid-Amerika gevestigd hadden, en met de hun eigene voorzigtigheid ondernomen hadden handelstakken voor het Vaderland te vestigen; indien de Nederlandsche vlag vroeger of althans niet later dan de Amerikaansche of Engelsche dáár verschenen was, inderdaad, er zoude meer grond bestaan hebben om tevreden te zijn. De Heer W. trof uit het Moederland niet anders dan één vaartuig aan, dat wapenen van Antwerpen had aangevoerd, en dat men terstond te Buenos-Ayros verkocht had. Het nut van gewapende schepen, om den handel te beschermen, bleek toch zelfs bij dit éénige voorbeeld; dewijl het nog onbetaalde schip door de onafhankelijken van Peru was in beslag genomen, en de Heer W. door zijne tusschenspraak bij den Admiraal te weeg bragt, dat het aan den Kapitein Heitman werd terug gegeven, (bl. 71, 72). De vaart door den Oceaan tot op de reede van Batavia was met vele tegenspoeden gepaard. Doch juist kunnen de ongelukken, welke het schip de Lynx ontmoette of die het als bij toeval ontkwam, voor anderen zeer nuttig zijn; zoo als de ontmoeting van eene groep eilanden: Populous-group, welke schoon reeds in 1806 ontdekt, op de beste zeekaarten niet stond aangeteekend. De moesson maakte het onmogelijk, om van de Noordkust van Nieuw-Guinea door de straat van Dampierre of van Gilolo zuidwaarts te stevenen, en hierdoor werden zij naar de zeldzaam bezochte Oostkust van Luçon gevoerd; zij deden de Davican-baai aan, die van Polillo op het eilandje Polo, die van Mauban, van Sorsogon | |
[pagina 317]
| |
en van Cavite en Manilla. Behalve in de laatste vond hij hier bijna uitsluitend Tangalesche Indianen, welke met de Chinezen verwant, ook als deze gekleed, doch alle Christenen zijn; en merkwaardig is het groot gezag, dat onder hen de Priesters uitoefenen. De reizigers hadden zich hierover zeer te beroemen; voorkomend beleefd behandelde hen de geestelijke van het dorp Polillo; en toen de Alcalde van Mauban weigerde om hun levensmiddelen te verschaffen, werd hij door den Pater-prior ‘duchtig doorgehaald,’ en gelast om aan de vreemdelingen al het gevraagde te bezorgen. Deze toestand herinnert aan dien der Amerikanen onder de Jezuïten en Franciscaners, welke als zendelingen zulk een' heilzamen invloed uitoefenden. Men kan zich van de wijze van zijn dezer geestelijken onder de Indianen een denkbeeld maken uit hetgeen er van verhaald wordt: ‘Des zondags ontving ik in den achtermiddag een bezoek van den vriendelijken Pater-prior, dien wij met de eerbewijzingen, welke aan zijn' stand en rang verschuldigd zijn, ontvingen. Zijn Eerwaarde was vergezeld van twee zeer schoone Tangalesche meisjes, eenige bedienden en een talrijk gezelschap muzikanten, die luchtig op Europesche instrumenten speelden en eene algemeene vrolijkheid verbreidden. De gulhartige Pater vond veel genoegen in onze scheepshuishouding en bleef ons tot middernacht met zijne tegenwoordigheid vereeren,’ (bl. 124). Mauban is eene stad van 25,000 inwoners, alle Tangalezen. Als iets nieuws wordt opgegeven, dat men in Manilla tegenwoordig ook Chinezen duldt, zonder dat zij de Christelijke Godsdienst omhelzen. Merkwaardig is de beschrijving van een' schrikkelijken storm, Tyfoon, welken zij den 30en October 1824 in de haven van Cavite ondervonden, (bl. 148). Westelijk van Borneo voeren zij naar Batavia. Hier werd het schip voor verschillende bestemmingen in de nabijheid gebruikt. Onder de berigten hiervan is merkwaardig hetgeen de Heer W. mededeelt betrekkelijk Palembang, waarvoor hij elf maanden vertoefd heeft; het is eene bijdrage tot de geschiedenis van onze O.I. Koloniën in den laatsten tijd. Men vindt hier de omstandigheden verhaald, welke aanleiding gaven tot de gevangenneming van den Sultan Achmet Najam El-din, die in 1822 door de Nederlandsche regering, in plaats van zijnen broeder Machmoed Badrel-din, op den troon was geplaatst. De Lynx werd vervolgens afgekeurd en de Officieren keerden met een koopvaardijschip naar het Vaderland terug; onder weg bezochten zij het graf van Napoleon op St. Helena. Eene treurige omstandigheid is geweest, dat de Kapitein Willinck blijkbaar zeer ongaarne deze reis ondernomen heeft; hij was kort geleden in het huwelijk getreden, hoopte spoedig vader te wor- | |
[pagina 318]
| |
den, en droeg blijkbaar het heimwee met zich. Jammer, dat juist hem deze benoeming te beurt viel; terwijl gewis vele anderen opgetogen zouden geweest zijn, den grooten togt te mogen ondernemen. Vele tegenspoeden kwamen hierbij; het lang verblijf in Oost-Indië, waar vele manschappen aan de Cholera stierven; eindelijk het weinig genoegelijk wederkeeren naar het Vaderland, toen zijn schip niet meer de reis konde maken. Het schijnt, dat dit alles zijne gezondheid onherstelbaar ondermijnd had; hij is nog eer dit verhaal afgedrukt was gestorven. Zijn broeder, de Heer Kapitein-Luitenant G. Willinck, heeft er de laatste hand aan gelegd, en er van zich zelven bijgevoegd eenige aantekeningen van de reis, welke hij, een jaar later, gedaan heeft met de korvet de Pollux, welk schip, benevens de Maria Reigersbergen, grootendeels denzelfden togt heeft gemaakt. Zoo het schijnt, had ook deze onderneming geene andere bedoeling dan handelsbelangen; en wat daarvan de uitslag geweest is, kan de Heer W. ons niet berigten, dewijl hij niet aan het hoofd geweest is en van den ontvangen' last geene mededeeling bekomen heeft. Toen deze schepen Peru bereikten, was Callao door de republikeinen ingesloten, die van het overige land meester waren. Onze landgenooten bleven daarom in de opene baai van Cheiello, op kleinen afstand van Callao. Eenig berigt geeft ons deze reiziger van het eiland Nooaheevah, een der Marguesas, waar zij aanlegden; en hij waarschuwt zeer tegen de gedienstige, maar niet te vertrouwen inwoners. De Amerikanen, meent de Heer W., hebben uitzigten op de Marguesas, en hij merkt op, dat, wanneer eens de doorvaart van Panama tot stand kwam, deze eilanden zeer gewigtig voor hunne bezitters zouden worden. Het is reeds algemeen bekend, dat deze scheden in den Grooten Oceaan een eilandje ontdekt en Nederlandsch-eiland genoemd hebben. Zij waren gelukkiger dan de Lynx, en slaagden in de vaart door de Gilolostraat naar Amboïna. Van deze reis bestaat een verhaal, uitgegeven door den Heer P. Troost, Luitenant bij het corps MariniersGa naar voetnoot(1). Wij bezitten, zoo als den Lezers bekend zal zijn, nog een belangrijk verhaal van de reize rondom de wereld, welke de Kapitein Boelen, in 1826 tot 1829, met een Koopvaardijschip volbragt heeftGa naar voetnoot(2). Het is ons niet bekend, dat, sedert de herstelling van onze zeevaart, andere reizen om de wereld door Nederlanders gedaan, of althans berigten daarvan bekend gemaakt zijn. Moge weldra zulk | |
[pagina 319]
| |
eene reis op ruime schaal en in het belang der wetenschappen ondernemen worden, en Noord-Nederland aan de wereld toonen, dat het niet afziet van den rang, dien het onder de zeevarende volken sedert meer dan twee Eeuwen bekleed heeft!
J. Ackersdijck. |
|