Uithoorn, is dit Werkje voor de leden dier Gemeente ontwijfelbaar belangrijk. Het is natuurlijk, dat men aldaar gaarne iets meer of min voor hetzelve bestede. Maar om voor eene Intrede van eenen Leeraar in eene Gemeente, en eene Inwijding van eene kerk, éénen gulden en tachtig centen (den prijs van dit Boek) te betalen: dit rekenen wij voor vele gezinnen, die dit Geschrift zouden wenschen te bezitten, omdat zij in de inwijding van hunne kerk belang stelden, te veel, en voor het publiek twee Leerredenen, van dien aard, te duur betaald.
Om eene enkele proeve te leveren, wat wij zouden gewenscht hebben, dat de Leeraar in dit Stuk vermeden had, kiezen wij hetgeen bl. 98 en 99 te lezen staat, als inleiding op de ontwikkeling der Goddelijke toezegging als voorwaardelijke belofte. Wij verklaren ten volle, dat wij hier twee bladzijden aanhalen, welke uitnemend wèl gesteld zijn, gelijk wij dit van de geheele Leerrede willen erkennen. Wij voegen er bij, dat wij het hier voorkomende schoon gezegd vonden, ja belangrijk achtten; maar noodig hier ter plaatse, ter opheldering van eene zoo eenvoudige zaak, als die is, dat men trouw het Kerkgebouw bezoeken en wèl toezien moet, hoe men hoort, om er nut van te trekken, konden wij het niet houden: zonder eenig verlies, kon deze op zich zelve schoone episode hier gemist worden. En van hoe veel, dat hier voorkomt, ook der Aanteekeningen, waarvan zoo vele weinig beteekenend zijn, kon dat gezegd worden!
Nog eene aanmerking meenen wij niet te moeten terughouden. Zij is wel slechts tegen een enkel woord gerigt; maar wij achten haar daarom niet onbelangrijk. In het Vóórgebed, bladz. 67, komt zij voor; wij bedoelen, dat wij daar duidelijk gedoeld zien op hetgeen Jezus, Joh. XVII:3, zegt; maar Hem genoemd vinden: niet eenvoudig, zoo als Hij zelf zegt: Jezus Christus, dien Gij gezonden hebt; maar den verhevensten gezant Uwer Vaderlijke liefde. Waartoe toch dit? Wij gelooven gaarne, dat de Leeraar hieraan geenerlei min Bijbelsche gedachte verbindt: en toch kunnen wij deze uitdrukking nooit goedkeuren, als daartoe aanleiding gevende, en meenen wij die aan jonge Leeraren te moeten ontraden. Het moet, dunkt ons, steeds en in alles uitkomen, dat wij Jezus voor den van God gezondene, bij uitnemendheid, houden, met niemand vóór of na Hem in het allerminste te vergelijken. Daartoe geven zijne eigene bewoordingen ons steeds aanleiding, als die zich zelven voorstelde als den uit den hemel nedergedaalde en den Zoon des Vaders.
Wij wenschen, dat het nieuw Kerkgebouw te Thamen aan den Uithoorn, voor die Gemeente, tegen alle onheilen jaren lang behoed blijve, en voor haar en haar nageslacht eene doelmatige