De Gids. Jaargang 2
(1838)– [tijdschrift] Gids, De– AuteursrechtvrijAanteekeningen over de Scarlatina, door Dr. J.A. Wendt, getoetst aan eigene ervaring, door F.v.d. Breggen, Cz. Med. Doct. en Hoogleeraar te Amsterdam.Te Amsterdam, bij J.F. Schleijer, 1836, 8o. 185 bl.
| |
[pagina 239]
| |
overtuigd geworden is van de juistheid der in deze aanteekeningen vervatte grondstellingen en inzigten nopens den aard en de behandeling der Scarlatina.’ Hetgeen verder volgt moet men beschouwen als eene verantwoording van hetgeen door hem, als Schrijver, in de wetenschap geleverd is. Wij eerbiedigen gaarne de bijzondere inzigten van Prof. V.D.B., die hem noopten zich gedurende de dertig jaren van zijne praktische loopbaan ‘steeds te onthouden van eigene behandeling van praktische onderwerpen, en zich vaak bezig te houden met het leveren van overzettingen van zulke geschriften, die van eenen regtstreekschen invloed op de geneeskundige praktijk zijn.’ Wij willen ons niet met hen vereerigen, die den Hoogleeraar hierover gispten; doch wanneer wij dezen weg als het ware als rigtsnoer voor anderen hier aangeduid zien, wanneer den man van jaren en ondervinding zoo uitsluitend het regt toegekend wordt, om over bijzondere praktische onderwerpen zijn oordeel op te geven, herinneren wij ons onwillekeurig de woorden van den uitmuntenden Schrijver van het Werk: Ueber die Erfahrung in der Arzneykunst: Man darf gar nicht alt seyn, um in einer Kunst gross zu seyn, die mehr Genie als Zeit fordert. Wer in seinem dreyssigsten Jahre kein guter Minister, kein guter General, kein guter Arzt is, wird es nie. Die Jugend und das mittlere Alter haben in Absicht auf das Genie unläugbare Vorzüge. Noch ist der Geist von der Last der Vorurtheile frey etc. Het volgende is de hoofdzakelijke inhoud van hetgeen in de 64 bladzijden van het bijvoegsel vervat is. Na eene korte inleiding geeft de Hoogleeraar eene beschrijving van het beloop der Sc., in gewone regelmatige gevallen: hierna volgt eene bepaling der stadia; de definitie der ziekte. Over de onregelmatigheden in dezelve: de oorzaken, die daartoe aanleiding geven. Over de oorzaken der ziekte: de bevorderende (beter ware het deze voorbeschikkende te noemen) en de gelegenheid gevende: de voorwaardelijke oorzaak, en de werking van het contagium: nadere ontwikkeling van de vorming der afwijkingen in het beloop der Sc. Over de rigting van den ziektevorm naar de hersenen. Over de voorzegging uit de roodheid der huid en uit de keelontsteking. De behandeling: de nadeelen der zweetdrijvende middelen; de braakmiddelen; de verkoelende behandeling en de methodus antiphlogistica, de aanwending der koude, het gebruik der Calomel. Over de behandeling der afwijkingen namelijk: ‘dier gevallen, waar de Sc. onder den vorm van het gastricismus optreedt,’ en bij den overgang van dezen toestand in den status putridus.’ Over de herstelling na de Sc. Over de naziekten: de hydrops, de metastatische oorklierontsteking en verettering. Over de voorbehoeding. | |
[pagina 240]
| |
Prof. V.D.B. begint het bijvoegsel met de woorden: ‘hoezeer deze aanteekeningen eigenlijk geene verdere toelichting of ontwikkeling behoeven, zal ik evenwel eenige algemeene resultaten mededeelen, die het gevolg waren mijner eigene ervaring, bij deze zoo belangrijke uitslagziekte.’ Het is dus uit dit oogpunt, dat wij het Geschrift van den Hoogleeraar zullen beoordeelen, hierbij herinnerende, dat het stuk van Wendt als Systematische Darstellung beschouwd moet worden. Omtrent het geschiedkundige verwijst ons Wendt op het Werk van Most: bij Prof. V.D.B. vinden wij hierover niets aangeteekend; alleen uit Zijn Ed. den wensch, dat één of meerdere Vaderlandsche Geneeskundigen eene beschrijving der epidemiën in ons Land, en der daarbij gevolgde geneeswijzen mogten leveren: niet geheel ondoelmatig zoude het zijn, zegt hij, indien eene onzer verdienstelijke maatschappijen eene opzettelijke prijsvraag over dit onderwerp uitschreef; deze Prijsvraag wenschte hij in verband gebragt te zien met de bekende prijsvraag van het Zeeuwsche Genootschap, die onbekroond gebleven is: het is deze vraag, die met regt door Stieglitz zoo scherp gegispt wordt; zij behoefde dus waarlijk hier niet herdrukt te worden. Wij vereenigen ons overigens gaarne met den wensch van den Hoogleeraar; doch moeten tevens doen opmerken, dat ons, bijv. van de laatste beduidende Scarlatina-epidemie, te Amsterdam, de noodige beschrijving ontbreekt: wat wij hier ontvangen kan men niet als zoodanig aanmerken. Hoe zal men zonder bouwstoffen het gebouw daarstellen? Het is dus de beschrijving der Epidemiën, welke in de laatste jaren bij ons geheerscht hebben, die wij, meer nog dan derzelver Geschiedenis, aan de aandacht van onze Geneeskundigen aanbevelen. Onze armoede steekt hier droevig af bij den overvloed van onze naburen! Wij hebben in het begin dezer recensie het standpunt aangeduid, waarop wij ons bij onze beoordeeling wenschten te plaatsen. Gaarne zouden wij uit den rijken schat van ondervinding van Prof. V.D.B. eenige naauwkeurige en belangrijke ziektegeschiedenissen ontvangen hebben; doch in plaats daarvan geeft ZijnEd. ons eene ruwe schets van de gewone regelmatige gevallen, zoo als deze meermalen door hem waargenomen zijn; ons voor uitvoeriger narigten tot de handboeken verwijzende. Onwillekeurig drong zich bij ons de vraag op, of deze geheele schets ook niet gevoegelijk achterwege had kunnen blijven? De afzonderlijke vermelding en bepaling der Stadia is zeker geheel overtollig in een boek voor jeugdige kunstgenooten bestemd: de herhalingen, die hierdoor ontstaan, waren dus gemakkelijk te vermijden geweest. Beschouwen wij evenwel deze beschrijving wat van naderbij. | |
[pagina 241]
| |
De verschijnselen, waardoor de Scarlatina zich aankondigt. Hier wordt, met geen enkel woord, gewag gemaakt van den eigenaardigen reuk vóór het uitbreken der Sc., die, volgens Wendt, nooit ontbreekt. De aandoening der keel wordt onder de eerste verschijnselen door Wendt opgegeven. Prof. V.D.B. spreekt hiervan volstrekt niet: ‘de koorts eene zekere hoogte bereikt hebbende,’ zegt hij, ‘vertoont zich het exanthema gepaard met de keelontsteking.’ De keelontsteking bekleedt, naar ons oordeel, eene gewigtige plaats onder de Symptomata prodromorum, het ontbreken daarvan behoort tot de uitzonderingenGa naar voetnoot(1). De beschrijving van dit tijdperk is dus onvollediger dan die van Wendt, waarin ten minste de meest bestendige eigenaardige verschijnselen aangeduid worden. Wij hadden gewenscht, dat door den Schrijver het ontbrekende bij Wendt aangevuld wierd; het beeld, dat ons door V.D.B. geschetst wordt, heeft niets eigenaardigs, en wanneer den Geneesheer geene andere verschijnselen ten dienste staan, dan die hier opgegeven worden, zal het hem zeker nooit gelukken de ophanden zijnde Sc. van eene catarrhale koorts, zelfs bij gissing, te onderscheiden; het ware hier de plaats geweest, over den aard van den pols, welke zich door de jagende snelheid en trilling, door de afwijking in rythmus dikwijls kenschetst, over de hitte en droogheid van den mond en de keel, en bijzonder over de zigtbare plaatselijke verschijnselen in de keel (waarop Heim de Geneesheeren opmerkzaam gemaakt heeft), over de aandoening der slijmvliezen, over de Strangurie, die V. Ammon nog onlangs (in de Epidemie van 1831-1832 te Dresden), althans bij kinderen, dikwijls opmerkte, over de pijn in den rug en de aandoeningen van het zenuwstelsel te spreken. Wij vinden overigens, zoowel hier als in het vervolg, de verschijnselen slechts achter elkander geplaatst; noch derzelver verhouding onderling, noch de wijzigingen na den leeftijd, noch hunne betrekking tot de hevigheid der ziekte vermeld; het laatste was vooral dáárom noodig, | |
[pagina 242]
| |
omdat de Schrijver zich bij het behandelen der voorzegging alleen tot eenige afzonderlijke verschijnselen bepaalt. De beschrijving der ziekte in het tijdperk der uitbotting. Wij zullen hier de aanmerkingen, die wij bij de beschrijving van het eerste tijdperk gemaakt hebben, niet herhalen; dezelfde fouten, welke ons dáár ten aanstoot waren, komen hier natuurlijk weder terug: wanneer men in algemeene trekken schildert, wat zich in de natuur met zulk eenen rijkdom van verschijnselen aan ons oog aanbiedt, mist het beeld zoo ligt leven en waarheid; van daar uitdrukkingen, zoo onbepaald en ongenoegzaam als de volgende: ‘de koorts eene zekere hoogte bereikt hebbende, vertoont zich het exantheem gepaard met de keelontsteking.’ - ‘De pols is menigvuldig gespannen en hard; welke eigenaardigheden gedurende het geheele beloop, naar gelang van de hevigheid der ziekte, bijblijven.’ Omtrent het uitslag zelf vinden wij: ‘het vertoont zich dikwijls eerst op het aangezigt, dat gezwollen is; bij velen intusschen nam ik hetzelve het eerst waar op de dijën en armen, vooral ook tegen den wortel des nagels, ook wel aan den hals en dan altijd eerst als kleine roode stippen, langzamerhand als vlekken in een loopende, en aan de huid een geheel helder rood voorkomen mededeelende.’ Het is onze taak niet, de wording en vorming van het uitslag op de oppervlakte van het ligchaam te schilderen: wij verwijzen den Lezer, op onze beurt, naar de Handboeken, doch vooral naar de uitmuntende beschrijving van Jahn, die met de uiterste naauwkeurigheid de ontwikkeling van het exantheem heeft gadegeslagen. Hier toch vinden wij met geen enkel woord melding gemaakt van de blaasjes, die, volgens Jahn, nooit ontbreken; hetgeen wij elders vinden heeft alleen betrekking tot de kleur van het exantheem. De eigenaardige vorm van hetzelve in de Sc. miliaris (waaruit Most het vocht ter inënting genomen heeft) en de Sc. pustulosa, die in Engeland zoo menigvuldig voorkomt, en zeer naauw verbonden schijnt met de angina gangraenosa, wordt hier volstrekt niet vermeld. Dat dit alles door Wendt met stilzwijgen voorbij gegaan wordt, moet men dááruit verklaren, dat het hem genoegzaam was den ziektevoortgang op de huid als ontsteking te kenschetsen; daarbij houde men in het oog, dat hij zich slechts tot taak gesteld had, deze ziekte systematisch te ontwikkelen. Het is hier de plaats eene leemte aan te duiden, die men tegenwoordig naauwelijks in een Werk, als het vóór ons liggende, zoude verwachten. Noch door Wendt, noch door Prof. V.D.B. vinden wij iets aangeteekend betreffende de resultaten, die de Pathologische Anatomie in deze ziekte opgeleverd heeft. Het is waar, op die plaatsen, waar over de rigting der ziekte naar de | |
[pagina 243]
| |
hersenen, en over de hydrops post Scarlatinam gesproken wordt, lezen wij daarvan een enkel woord; doch, zonderling genoeg, is datgene, wat bij het eerste punt door Wendt aangevoerd wordt, regtstreeks strijdig met hetgeen wij bij Prof. V.D.B. vinden. Wat door Wendt bij de hydrops gezegd wordt, is alleen in het voorbijgaan aangestipt; wanneer men deze wetenschap zoo oppervlakkig ondervraagt, zal zij ons naauwelijks tot eene juistere kennis der ziekte leiden; als voorbeeld van eene prijzenswaardige naauwgezetheid, stellen wij hier b.v. tegenover het hoogst belangrijke microscopische onderzoek der huid van die Scarlatina-zieken, waar 24 uren na den dood het exantheem nog zigtbaar was, door V. Ammon, in het Tijdschrift van Clarus en Radius beschreven: het is waar, de ontstekingaardige natuur van het ziekteproces in de huid wordt hierdoor zeer twijfelachtig! Niet minder gewigtige besluiten laten zich afleiden uit het onderzoek van denzelfden Geneesheer, omtrent den toestand der hersenen, der longen, en vooral van het hart en het aderstelsel; met dit laatste gedeelte vormen de resultaten, die Jahn van zijne onderzoekingen der lijken mededeelt, een belangrijk geheel. Wij zullen nu onzen Schrijver volgen, in de ontwikkeling zijner denkbeelden omtrent het wezen der Sc., en de afwijkingen in hare vormen. Vooraf zal het evenwel noodig zijn, de inzigten van Wendt, betreffende deze punten, te doen kennen. ‘De voorwaardelijke oorzaak van de Sc.,’ zegt hij, bladz. 14, ‘is en heet ontsteking, niet van een' roosachtigen, maar van een' eigenaardigen aard. Als ziekelijk verhoogde werkzaamheid vertoont zij zich in het stelsel der haarvaatjes der huid, en verschijnt dáár als eene hevige opwekking van het slagaderlijke leven; van dáár uitgaande, vertoont zij zich in het algemeene leven der organisatie, waar zij zich door aanmerkelijke storing, en door groote neiging tot gevaarlijke vormveranderingen, als eene ontsteking van hoogeren aard kenschetst.’ Dit grondbeginsel aannemende, plaatst hij dan ook de Sc. in zijn systeem onder de ontstekingen. Wij moeten evenwel verder in zijne denkbeelden trachten door te dringen. ‘Elke heete, door aanhoudende koorts vergezelde, plotseling ontstane, ziekelijke toestand, draagt de sporen van ontsteking onmiskenbaar bij zich.’ Het is deze stelling, die als het ware den grondslag van het geheele gebouw uitmaakt, en die wij niet gereedelijk kunnen toegeven; doch wanneer men dit aanneemt, volgen zeker zijne denkbeelden geleidelijk hieruit. ‘Wie eene enkele maal een' zwaar aan Sc. ziek liggenden lijder gezien heeft, moet innig overtuigd zijn, dat de algemeene opwekking in het ligchaam..... eenen toestand aanwijst, welke alleen door eene hevig opgewekte werkzaamheid voortgebragt is, en zich in eene ware ontsteking openbaart.’ | |
[pagina 244]
| |
‘De ontstekingaardige Sc. is de éénige vorm, die werkelijk in de Natuur aanwezig is, en in de ondervinding kan aangewezen worden: eene andere, als eene ontstekingaardige Sc. komt niet in aanmerking.’ Dat bij eene, als besmettelijk erkende ziekte, eene scheikundige, qualitatieve verandering in de vochten plaats heeft, is wel niet te ontkennen; doch dit is te zeer buiten den kring van onzen invloed. Bij de bepaling der Causa efficiens in koortsachtige ziekten is de vaststelling der diathesis de hoofdzaak. ‘Dat de Sc. ook als ontstekingsziekte door eene smetstof voortgeplant kan worden, dit heeft zij met verschillende ontstekingsvormen gemeen, bijzonder met die, welke uit het reproductieve leven geboren worden, en in membraneuse weefsels te voorschijn komen; de huid als een orgaan, dat bijzonder voor de voeding bestemd is, is de zetel der Sc.; hier kan dus gemakkelijk eene smetstof voortgebragt worden.’ Men ziet, hoe dit alles met de bewuste grondstelling staat of valt. - Verder past hij dit op de vormen aldus toe. De Sc. heeft eene bijzondere neiging om het sensorium aan te doen; het is niet zoo zeer de hevigheid der diathesis, die de hersenen met gevaar bedreigt, het is eene bijzondere neiging tot deze rigting, in het wezen der Sc. als ingeweven. Slechts dán, wanneer de arts bij zoodanige rigting der Sc. ontsteking erkent, zal hij zijn inzigt hieromtrent uit de natuur ontleend hebben, een inzigt, dat eeuwig blijven zal, als de natuur zelve (pag. 16). Aldus ontstaat de typheuse of zenuwachtige vorm: eene andere soort van dezen vorm ontwikkelt zich, wanneer de koortsen als Continuae Continentes, of Continuae remittentes verloopen, en met colliquatieve verschijnselen gepaard gaan. De rotachtige Sc. is alleen een heviger vorm van de ontstekingaardige, en evenmin eene bijzondere soort, als het koudvuur eene soort verschillend van de ontsteking is (bl. 8 en 9) De gastrische toevallen bij Sc. kan men door de daadzaak verklaren, dat alle hevige en gevaarlijke onstekingsziekten, vooral wanneer zij door een Contagium te weeg gebragt zijn, met de duidelijkste verschijnselen van aandoening der spijsverteringsorganen optreden; het meerdere of mindere in de verschijnselen, die eene ziekte vergezellen, is geen grond om eene hoofdverdeeling in de behandeling derzelve te maken. (bl. 9 en 10). De Sc. miliaris is niets anders dan eene door de hevigheid der diathesis veranderde gedaante van den uiterlijken vorm (bl. 10 en 21). - Men begrijpt de toepassing, die van dit beginsel op de behandeling gemaakt wordt: van de tijdig erkende ontstekingaardige natuur der Sc. hangt het welzijn van den lijder af; hij is zoo veel te zekerder gered, naar mate de Geneesheer juister en duidelijker dit beginsel begrijpt (15); het gevaar klimt met de hevigheid der ontsteking in de huid (20); wij zullen den Schrijver | |
[pagina 245]
| |
niet behoeven te volgen in zijne redeneringen over de behandeling, over de nadeelen, die uit de miskenning van dit beginsel voortvloeijen. De Sc. maligna met gangreneuse keelontsteking, de heete waterzucht, de metastatische oorklier en andere ontstekingen, worden gemakkelijk uit dit beginsel ontwikkeld. Wij erkennen de verdiensten en het talent van den Breslauer Hoogleeraar; zijne teekening van de ziekte is krachtig en waar: doch in zijne algemeene beginselen is hij naar ons oordeel te uitsluitend: het is zijne grondstelling, waarvan Prof. V.D.B. in het Voorberigt verklaart, dat hij van hare juistheid overtuigd is, die wij betwijfelen; reeds van vele kanten is het gevoelen van Wendt genoegzaam bestreden, misschien komt hij nog ter eeniger tijd van het uitsluitende van zijn beginsel terug, zoo als Most nog onlangs zijne dwaling rondborstig erkend heeftGa naar voetnoot(1). Beschouwen wij nu de beginselen en denkbeelden, die ons door Prof. V.D.B. over den aard der Sc. medegedeeld worden. In de bepaling der ziekte vinden wij: dat altijd bij dezelve eene sterke opwekking van het bloedvaatgestel wordt voortgebragt, en dat zij steeds hiermede gepaard gaat: dat de wezenlijke verschijnselen zich bepalen tot eene met een bijzonder beloop gepaard gaande koorts, (dus komt het hier niet op den aard, doch alleen op het verloop der koorts aan! Rec.) tot het exantheem, de ontsteking van de amandelen en het verhemelte, de desquamatie, en neiging tot zuchtige zwelling. De Sc. is in hare ontwikkeling, volgens des Schrijvers eigene woorden, altijd als eene ontstekingziekte te beschouwen. Het zal dus niet onbelangrijk zijn, zijne beschrijving hierbij te raadplegen. De verschijnselen, die door hem aan het eerste tijdperk eener ontstekingskoorts toegeschreven worden, zijn: koorts, sterke hitte, een snelle, volle, niet zeer harde of gespannen pols, meer donkerkleurig aderlijk bloed, schier zonder plasticiteit; meer snelle dan krachtige bewegingen; eene drooge, gespannen en roode, niet bepaald ontstokene maar door bloed opgeloopen huid: erethismus van het zenuwstelsel. Inderdaad, een vreemd beeld van ontstekingskoorts, lijnregt indruischende tegen hetgeen wij bij Wendt over de verschijnselen bij de sterk | |
[pagina 246]
| |
ontwikkelde diathesis inflammatoria vinden. Evenzeer bevreemden ons de volgende trekken, waarmede het zeer ontstekingachtig karakter der Sc. bepaald wordt: een zeer onregelmatige bloedsomloop, sterke beweging en onregelmatige verdeeling in de massader vochten: met erethismus der vaten een sterk vermeerderd slagaderlijk werkvermogen, sterke zwelling van den bloedstroom met eene gelijktijdig verminderde zamentrekking der wanden van de vaten, bloedophoopingen, enz. Misschien ligt het aan ons, dat wij den zin dezer woorden niet begrijpen; doch, hoe dit zij, wij zouden eerder gissen, dat hier van eene typheuse, dan van eene ontstekingaardige Sc. gesproken wordt. Het zal ons spoedig blijken, dat wij van deze ontstekingskoorts te denken hebben. ‘De Sc. lezen wij, bl. 138, ‘heeft een eigenaardig karakter, uit eene bepaalde eigenaardige oorzaak ontspruitende, als de weerkaatsing van eene dieper gelegene werking, dan zich de huid of hare vasa capillaria bepaalt.’ Ook dit is ons niet helder; doch gelooven wij Prof. V.D.B. regtstreeks in strijd te zien met het beginsel ven Wendt; hetgeen nog waarschijnlijker wordt, als hij later de terugkaatsing der ziekte van de huid op het organisme, als secundaire werking, en dit nog slechts problematisch, aanneemt. ‘Zoude niet in vele gevallen,’ vraagt hij, bl. 138, ‘de in het beloop der Sc. zich ontwikkelende treurige verschijnselen, waarbij enkele werktuigen aangetast en verplaatsingen geboren worden, aan eenen werkeloozen toestand der huid toe te schrijven zijn, waardoor zij het vermogen verloren heeft, hare verrigtingen te volbrengen en de opgehoopte hitte in ruime mate te doen uitstroomen?’ Wij zien ons gedrongen deze vraag met vragen te beantwoorden. Is hier deze invloed van een werkelooze toestand der huid waarschijnlijk, waar altijd eene sterke opwekking van het bloetvaatgestel aanwezig is, waar wij met eenen ontstekingstoestand te doen hebben? is er geene ruime uitstrooming van warmte, waar een thermometer, aan de huid aangebragt, in sommige gevallen tot 112o F. klimt?
(Vervolg en Slot in een volgend Nommer.) |
|