| |
Maria van Bourgondië of het Oproer van Gend. Uit het Engelsch van George Paine Ramsford James, Esq., door Steenbergen van Goor.
Te Amsterdam, bij G. Portielje, 1837. Twee Deelen, met Vignet. Ie Dl. XII en 366 bl. IIe Dl. 400 bl.
De verdienstelijke Vertaler van dezen Historischen Roman laat op de korte Voorrede des Schrijvers, - waarin deze de bronnen opgeeft, van welke hij gebruik maakte, - een Iets volgen, dat wij grooten lust hebben een' aanbevelingsbrief voor James te noemen. Het is even aardig als bescheiden gesteld, en geeft een kort overzigt der mode- of romanlectuur sedert dertig jaren. Eerst Roovers-geschiedenissen van allerlei Duitschers, daarna Familiegeschiedenissen van Lafontaine, toen langwijlige, lang vergetene Engelsche Romans, eindelijk Walter Scott, en sedert Washington-Irving, Spindler, Bulwer enz., enz.; ziedaar de vreemdelingen, aan welke wij cijnsbaar waren. Het speet ons Cooper geheel vergeten te zien; maar de Heer Steenbergen van Goor sprak slechts van wie geheerscht hebben, en noch the Spy, noch the Pilote, zijn ten onzent zóó zeer bevallen als zij verdienden. Daarentegen schijnt Washington-Irving, hoe vervelend hij sedert zijn uitmuntend Sketchbook, zijn fraai Bracebridge-Hall, zijne boeijende Tales of a Traveller en zijn meesterlijk beschreven Alhambra geworden zij, nog genade te vinden in de oogen van ons publiek. Het verwondert ons minder, dan het ons om den wil der kunst leed doet; wij Hollanders hebben lang eerbied voor eene ter goeder faam staande firma, en dragen dat vertrouwen op den naam eens Auteurs over, dikwijls niet bedenkende, dat talent en genie nog wisselzieker zijn dan geluk en vermogen.
G.P.R. James wordt door dit Werk voor de eerste maal aan het Nederlandsche publiek voorgesteld; wat getuigen de Engelsche kunstregters van hem? welken indruk heeft zijne Maria van Bourgondië op ons gemaakt? Ziedaar een paar vragen, met welker beantwoording wij gelooven ons van onze taak te zullen kwijten.
| |
| |
Hij behoort, volgens het getuigenis der Critici onder zijne landgenooten, tot die Vernuften, welke waarschijnlijk nimmer Romans zouden hebben geschreven, indien er geen Walter Scott was geweest. Een stuk van den mantel des grooten Meesters, die niemaud vond, aan wien deze geheel te vermaken ware, en hem daarom zijnen volgelingen ter onderlinge verdeeling of verscheuring overliet, is ook hem ten deel gevallen. Hij is eer een man van groot talent, dan een man van uitstekend genie en bezit eenige der voortreffelijkste eigenschappen van Scott; maar valt ook van geene der vervelende van dezen vrij te pleiten. James heeft, als de Bekende Onbekende, het verledene en den riddertijd lief; ja, bouwt als deze gaarne vervallen kasteelen weder op, maar doet het niet enkel de groote zaal of den donkeren kerker, neen, ook den trap en den toren, en ieder gewelf en iedere zuil, ja zelfs het staketsel, dat weg zal worden genomen als het gebouw voltooid is, spaart hij u niet. Doch deze zelfde uitvoerige waarheid, die u verdriet, waar zij voorwerpen geldt, welker puinhoopen u slechts belang inboezemen, om de menschen, die er het eeuwige treurspel van het menschelijk hart in overspeelden, verrukt u, waar hij een uitgebreid landschap voor uwen blik ontrolt, u de Natuur beschrijft, de Natuur, die den vorigen maatschappelijken toestand overleefde, en welker schoonheid gij geniet en bewondert, zoo als tallooze geslachten het vóór u deden. Wanneer gij met hem een' berg bestijgt en hij u den indruk schetst, dien het veelkleurig groen en het donkere bosch, het breede blaauwe bed van den stroom en de bleeke zilveren aderen der beek, de peinzende aarde en de lagchende hemel op zijne personen maken, dan blijft de verveling verre van u; want uw medegevoel verstaat en begrijpt uwe natuurgenooten.
De knoop zijner verhalen is doorgaans zwak gelegd. De onderscheidene feiten, welke hij schildert, zijn niet allen onmisbare schakels in de groote keten. Gij zoudt u vruchteloos pijnigen, zoo gij naar de reden zocht, waarom dit incident werd ingelascht en deze episode niet verzwegen. Maar ondanks dat zijne draden slechts los in één zijn geweven, boeit zijn arbeid u. Gij zijt met hem op reis, zonder u in het dorp te vervelen, zonder ongeduldig of nieuwsgierig naar de torens der groote stad, die gij bereiken moet, uit te zien. Hij maakt u den togt zoo aangenaam, dat gij zelden aan het doel denkt. Er is eene groote verscheidenheid en afwisseling - geene zijner minste verdiensten - in de tooneelen, die hij u beurtelings aanschouwen doet. Hij is aan het hof en in het veld, in den slag en aan den haard, in het kabinet als in het boudoir te huis.
James vreest niet zijne karakters - het wordt tijd er van te spreken - uit de meest onderscheidene standen der wereld te kiezen. Hij teekent die gewoonlijk naauwkeurig, maar meestal zonder
| |
| |
diepte. Het best gelukken hem die, waarvan de Geschiedenis hem de omtrekken leverde. Ge kunt zeker zijn, bij hem den Man, dien gij uit de historie kent, te zullen aantreffen, zoo als hij voor uwe verbeelding staat. Waar hij zich echter aan dichterlijke scheppingen waagt, of, wilt gij het anders uitgedrukt, waar hij kinderen zijner verbeelding doet optreden, beklaagt gij u te regt over gemis aan leven, kracht, waarheid. Het blijven omtrekken naar de ziel, hoe uitvoerig ook hun gewaad geschilderd zij. James heeft studie en talent; maar het ontbreekt hem aan echt-poëtisch genie: het is in dit opzigt, dat hij het verst van zijnen grooten Meester staat. De billijkheid eischt, dat wij er bijvoegen, dat hij deze zwakheid door geene overdrijving tracht te bewimpelen. Hij ergert u nergens door de afgrijselijke schildering dier monsters, welke zelfs in Frankrijk uit de mode raken, en waartegen eene kruisvaart te prediken, dus op zijn minst een te late arbeid is. Er is gezond verstand en zuiver gevoel in al zijne Werken. Wij gelooven u te mogen verzekeren, dat James une bonne connaissance à faire is, schoon wij niet wenschen, dat men ons met al zijne Romans overstroome.
Onder deze geven de Engelsche Critici de voorkeur aan Richelieu, Darnley en Philip Augustus, en keuren het scherpst een zijner jongste Verdichtsels: Attila, af. De Heer Steenbergen van Goor koos Mary of Burgundy; alleen het nationale van het onderwerp wettigt zijne keuze.
Ik wil mijnen Lezers de onbeleefdheid niet aandoen te onderstellen, dat de geschiedenis der dochter van Karel den Stoute hun onbekend zij, en wie mijner Lezeressen las of zag het Treurspel niet van onze Dichteres Van Merken, dat den naam der heldin van dezen Roman draagt? Het onderwerp van James is geen ander dan het hare; Maria, de twintigjarige Maria, - de éénige telg van den Man, die het Rijk van den Leeuw wilde stichten en met een' deerniswaardigen dood zijne koene veroveringszucht boette, - Maria van Bourgondië, ter prooi aan hoog en laag gemeen: Lodewijk XI en Adolf van Gelder, en het oproerige volk van het om zijne oproeren befaamde Gend. De behandeling verschilt echter hemelsbreedte; wij hebben ons alleen met den Roman bezig te houden.
De eerste vijf Hoofdstukken zijn een vóórspel van den eigenlijken Roman, die twintig jaren later aanvangt. Het middel aldus den Lezer op de hoogte van het onderwerp te brengen, moge in het algemeen geene aanbeveling verdienen, hier vinden wij den greep even gepast als gelukkig. Er zou zich later geene gelegenheid aanbieden, het Bourgondische Hof in al zijn' luister te doen zien, dan door een lang verhaal. De wijze, waarop Lodewijk XI Maria voor de gastvrijheid
| |
| |
beloonde, welke Karel de Stoute den Dauphin van Frankrijk bewees, zoude evenzeer tot een lang verhaal verpligt hebben. De betrekking tusschen Karel en Gend en de stemming waarin, en de toon waarop hij dier stad vergiffenis schonk, had een derde vereischt. Het vroeger lot der minder aanzienlijke hoofdpersonen zoude een vierde, een vijfde, een zesde en een zevende noodzakelijk hebben gemaakt. James overwon al deze zwarigheden door zijn vóórspel: de doop van Maria van Bourgondië. Wij maken op dezen trek opmerkzaam in het belang onzer jeugdige Romanschrijvers en geven nu ons oordeel over het geheel.
Maria van Bourgondië, de erfdochter van zoo vele Landen, de rampzaligste weeze ter wereld, en Albert Maurice, de burger van Gend, wien het gelukt zich tot hoofd van het stedelijk Bestuur en bevelhebber der Vlaamsche krijgsmagt te doen verheffen: ziedaar de hoofdpersonen van dezen Roman. Hunne wederzijdsche betrekking maakt de intrigue uit: de geheime liefde van Albert voor Maria. Deze inlichting geeft u den maatstaf van het talent van James. Waarlijk, er werd geen minder dan het zijne toe vereischt, om iets zoo onwaarschijnlijks waarschijnlijk te maken; om iets zoo digt op de grenzen van het belagchelijke, inderdaad een' zweem van verhevenheid te geven. Onze vleijendste lof, onze gewigtigste aanmerking rust op dezen knoop. Het ergert ons subjectief gevoel, dat een burger zoo dwaas kon verlieven. Verre van er de ontwikkeling der flaauw wijsgeerige gedachte in te zien, dat zulk eene grenzenlooze eerzucht den held tot gruwelen en zelfmoord voert, zouden wij den Schrijver hebben toegejuicht, wanneer hij ons in dien burger de waarachtige vrijheidszucht van den derden stand van het laatst der vijftiende eeuw had doen eerbiedigen. Walter Scott, de meester van James, had ook de in het purper geborenen lief; zijne Vorsten zijn de beminnelijkste, de waardigste, de edelstmenschelijke, die wij kennen; maar hij mishandelde, uit gehechtheid aan weidschen luister en bevalliger vormen, dien stand niet, welke de zenuw der nieuwere Staten uitmaakt. Hij zoude, wanneer hij in Gend slechts oproerlingen gezien had, het tijdstip, waarop Maria van Bourgondië, binnen de muren van haar paleis, aldaar de wet van het graauw ontving, den dag, die het rouwgewaad der doorluchtige Erfgename van den stoutsten onzer Vorsten met het bloed harer getrouwste dienaren bevlekken zag, niet tot het onderwerp van eenen Roman hebben gekozen. - James waagde het - wij verbazen er ons over, dat het hem niet geheel mislukte. Wij deden meer: wij bewonderden de kunst, waarmede voor den held des Romans Maria's betrekking tot Maximiliaan van Oostenrijk verborgen wordt, - waarmede de Aartshertog, die ons uit de Geschiedenis voor den geest staat, allengs op den
| |
| |
achtergrond treedt, - wij zijn dupe van James, zoo wij het hem slechts bij eene tweede lezing vergeven konden, dat hij het ons maakte! Beproef het zelf, en zie, of Albert Maurice dan niet hoe langer hoe meer eene flaauwe schets, een vlugtige omtrek wordt! l'homme devient une idée d'homme: voorwaar, de Engelsche Critici hadden regt, toen zij de kinderen zijner verbeelding little beyond the outward show of things noemden.
In het schetsen van Maria is hij oneindig beter geslaagd; hare goedhartigheid, hare waardigheid, hare beminnelijkheid komen gunstig uit. Zij betoovert ons zoo als zij het Albert Maurice doet, waar deze zich op haar beroepen heeft en zij hem voorspreekt, I Deel, bl. 234. Hare weigering, in het boek van den Ouden Burgheer van Hannut de voorspelling van haar lot te lezen, I Deel, bl. 294 - een trek zoo verrassend door zijne nieuwheid, - heeft iets vorstelijks en vrouwelijks tevens. Zij komt heerlijk uit tegen het woedend gepeupel van Gend, II Deel, bl. 211, als zij tot aan den voet van het schavot haren Raden getrouw blijft; - in het ophelderingstooneel tusschen haar en Albert, II Deel, bl. 373, legt zij eene mengeling van waardigheid, teederheid en kieschheid aan den dag, die menigen Lezer het onwaarschijnlijke der situatie zelve zal doen vergeven. Hare Raden, Imbercourt vooral, zijn voortreffelijk geteekend; Adolf van Gelder is het hatelijke wezen, dat wij uit de Geldersche Geschiedenis kennen; Maillotin du Bac en Thibalt van Neufchatel zijn elk in zijne soort goed uitgevallen. De Drogist Ganay is een overdreven booswicht; Martijn Fruse, een Gendtenaar zoo als er duizende geweest zijn: waarom niet een' enkel kloek burger tegenover die beide, honderd en éénmaal beschreven, types gesteld? Alice Imbercourt en de groene Ruiter van Hannut vertegenwoordigen jeugd en liefde, die poëzij des levens; James heeft beide schraal bedeeld, welligt om Maria en Albert niet te benadeelen. Wij wenschten, dat hij ons door de wonderbaarlijke uitreddingen, waartoe die groene Ruiter het werktuig is, niet aan eene lievelingsschepping van zijnen meester herinnerd had. Onbegrijpelijk is het en onwaarschijnlijk tevens, hoe deze jonkman, neen, hoe de oude Burgheer van Hannut, die Maria's lot in de starren lezen kon, in den waan blijft, den zoon eens vreemden op te voeden; terwijl - maar het is de taak eens beoordeelaars niet, den Lezers alle verrassingen te bederven.
Van onverdragelijke langwijligheid in het beschrijven, - wij geven het den Heer Steenbergen van Goor gaarne toe - valt James in dezen Roman niet te beschuldigen. Eene wijze er zich af te maken, als die, welke hij, Ie Deel, bl. 161, bezigt: ‘Een tafereel van het vertrek en van het kostuum der personen, die op de banken langs den muur zaten, op te hangen, zou eer den oudheid- | |
| |
kenner dan den verhaler passen,’ is echter ovenzeer te laken als vervelende uitvoerigheid. Niet minder vlugtig is de schets van Ganay's woning, Ie Deel, bl. 299; - verdiende een Vlaamsch binnenhuis de studie niet, welke de Auteur in andere Werken, waar het burgen en sloten geldt, zoo gaarne doet uitkomen? Het geheele tafereel krijgt, door het verzuim dier Vlaamsche eigenaardigheden, iets oppervlakkigs, dat sommige anders uitmuntende détails schaadt, b.v. de oudersmart van Ganay, de lichte zijde van zijn karakter. Doch onze aanmerkingen hebben geen einde, laat ons die met het vermelden van twee schoonheden afwisselen, laat ons er mede besluiten. Het is het verhaal van den slag hij Nancy, door den ouden Thibalt van Neufchatel, en dat eener Valkenjagt van Maria door een onweder gestoord. De beschrijving van het laatste vooral is een meesterstuk, het gansche Zestiende Hoofdstuk van het Ie Deel verdient dien lof. Wij zouden het afschrijven, indien wij over zoo groote ruimte mogten beschikken.
Doch wij zijn uitvoerig geweest, te uitvoerig misschien? Wij vertrouwen van neen. De Heer Steenbergen van Goor maakt eene vereerende uitzondering op het heir onzer vertalers, hij geeft zich reden van zijne keuze, zijne uitdrukkingen getuigen van smaak, oordeel en vernuft, hij begrijpt zijnen tijd, hij wil voorwaarts. Wij onthouden ons daarom van op kleine gebreken van stijl te vitten; wij wijzen geene, bij hem zeldzame, onnaauwkeurigheden met den vinger aan; wij kennen hem gaarne den lof toe, zich over het algemeen uitmuntend van zijne taak te hebben gekweten. Eene kritiek als deze schijnt ons evenzeer in den geest van den Gids, als het uitvoerig oordeel over James. Mogten wij niet te vergeefs tegen het overbrengen aller Romans van dien Schrijver hebben gewaarschuwd, die welligt in minder bekwame handen zouden vallen, dan die van den Heer S.V.G., en den waarborg eener goede ontvangst zouden missen, welken Maria van Bourgondië in het geheugen van ons volk heeft.
De uitvoering doet den Heer Portielje eer aan; de druk van A. Zweesaardt is duidelijk en naauwkeurig; het Vignet van den Heer P. Veldhuyzen schijnt ons met beeldjes overladen. Er wordt genie toe vereischt, zulk een onderwerp voortreffelijk uit te voeren; wij erkennen gaarne, dat deze teekening van het talent getuigt, den Lezer al de hoofdpersonen te doen zien, die de Romanschrijver om en op ‘het treurtooneel’ vereenigde.
|
|