dat de Schrijver geene enkele gelegenheid ongebruikt heeft gelaten, om ons te wijzen op het volmaakte voorbeeld van dien Eenige, in wien wij onzen Verlosser eerbiedigen, zoo als met name bl. 29, 35, 42, 46, 62, 82, 89, 105, 119, 120, 214, als ook de geheele elfde Afdeeling.
De stijl, waarvan reeds eene proeve werd bijgebragt, is over het algemeen vloeijend, aangenaam, gemakkelijk, levendig, en klimt hier en daar tot het verhevene, zonder evenwel hoogdravende onzin te zijn. Nu en dan echter is dezelve wat gezwollen, zoo als vooral in het gesprek tusschen die twee Vrienden, No. VIII, hetgeen daar den natuurlijken toon wegneemt, die in zulke gesprekken noodzakelijk dient te heerschen. - Hier en daar hebben wij ook gestooten op te lange volzinnen, zoo als bl. 63, waar één volzin bijna eene geheele bladzijde beslaat.
Wat de verdeeling aangaat; het komt ons voor, dat deze geschikter zou zijn geweest, indien No. XII vóór No. IX ware gesteld. Immers, ofschoon elke Afdeeling op zich zelve staat, zoo is er toch tuschen alle een onafscheidelijk verband. Had de Schrijver nu eerst betoogd, hoe alle lijden in het algemeen tot de hoogste en reinste vreugde voert, en dán aangetoond, dat dit vooral ook plaats vindt bij het huisselijk leven in het bijzonder, dan bestond er een geregelde gang, die nu tamelijk wordt afgebroken; - dan had de Schrijver ook herhalingen kunnen vermijden, welke nu in deze twee Afdeelingen, vooral in het begin, worden aangetroffen, en het voorbeeld van den grootsten Lijder (No. XI), daar achter gevoegd, zou dan inzonderheid eene waardige plaats gevonden hebben.
Zoo hebben wij ook hier en daar eenige onnaauwkeurigheden aangetroffen, zoo als bl. 67 r. 6 v.o. breidden voor breiden; bl. 76 r. 6 v.o. ‘veel, zeer veel kan ons de onveranderlijke inrigting der natuur, en nog veel meer de onstuimige storm onzer hartstogten;’ aan welken zin iets schijnt te ontbreken; bl. 102 r. 6, ruime v. ruim; bl. 112 r. 4 beroofd(t); bl. 119 r. 13 licht v. lichts; bl. 124 r. 13 v.o. bepaalt(d); bl. 224 r. 13 v.o. randsoen v. rantsoen ib. r. 11 v.o. zoo telkens in plaats van zoo dikwijls, enz.
Deze kleine aanmerkingen benemen evenwel niets aan de hooge waarde van het Werk, dat wij onbepaald aanbevelen, en gaarne in aller handen zouden zien. - De Heer Radijs erkent in de voorrede: ook van den arbeid van anderen gebruik te hebben gemaakt, vooral van Polstorff Trost-und Starkungs-Büchlein en Schmaltz Predigten. Hoe veel of weinig hij echter daaruit heeft ontleend, kunnen wij niet beslissen, daar wij de genoemde Schriften, niet bij de hand hebben. Wij aarzelen intusschen niet te verklaren, dat zulk