De Gids. Jaargang 2
(1838)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 160]
| |
Provinciale volks-almanakkenGa naar voetnoot(1) | |
1o. Geldersche Volks-Almanak, voor het jaar 1838 (Vierde Jaargang). Arnhem, C.A. Thieme, 1838; behalve den Kalender, 235 bl. 16o.Deze Almanak levert dit jaar een hoogst belangrijk stukje over den stand der bevolking van de Provincie Gelderland, over de jaren 1832, 33, 34 en 35 (bl. 1-50). Wij vinden hier eenen staat van de geboorten, huwelijken, sterfgevallen en bevolking gedurende die jaren, zoo uitvoerig en duidelijk als men maar kan wenschen, voorzien van belangrijke ophelderingen. De overige inhoud van dit Boeksken bestaat, even als bevorens, uit Proza en Poëzij. Vijf der Prozastukjes zijn naamloos, en waarschijnlijk van den verdienstelijken Redacteur, den WelEerw. Heer O.G. Heldring; zij zijn 1o. Geldersche Oudheden, behelzende gedachten bij of bespiegeling over een Kerkhof der Batavieren onder Setten (bl. 68-74), niet verre van de standplaats van den Redacteur, die ons in het Voorberigt verzekert, dat de ontdekking van dit Kerkhof geene verdichting is. Aldaar toch is een gansch veld met urnen gevonden. - 2o. Iets over de zucht naar oudheden in onze dagen en wat eigenlijk de ware oudheid is. De Schrijver zegt, dat de eigenlijke, éénige, ware oudheid de goede zeden en gewoonten onzer voorouderen zijn. Wij zouden meenen, dat goede zeden en gewoonten nimmer oudheden behoorden te worden, maar steeds in de Mode te zijn. - 3o. Geldersche Geschiedenis, of de Eikenboom bij het slot Doornenburg in de Overbetuwe (bl. 137-144). Niet verre van de grenzen, niet verre van de plaats, waar de Rijn, in ons Land vallende, zich in twee armen verdeelt, vindt men bij het oude slot Doornenburg, een' Eikenboom, wiens ouderdom het Volksverhaal tot de tijden der Batavieren brengt; op het Slot zelf vindt men het geslachtsregister van het huis Amstel, de afbeelding van Gysbrecht in gips aan den zolder, en een schilderstuk, zijne vlugt uit Amsterdam afbeeldende. Het volksverhaal luidt: dat Gysbrecht herwaarts gevlugt is. - 4o. Des landmans Melchior's gedachten over levenswijsheid (bl. 192-203) en 5o. Iets over Const. Huyghens Boerenhuisingh tot Beeckbergen (bl. 204-209). Dit Beeckbergen ligt niet verre van Appeldoorn, Huyghens vertoefde er meermalen: in het Xe Boek zijner Sneldichten vindt men eenige dichtregelen op | |
[pagina 161]
| |
die Boeren-huizing, hier medegedeeld; de Dichter schijnt aldaar den Engelschen Koning Karel II en Prins Willem III ontvangen en op een vrolijk landfeest onthaald te hebben. Een keurig plaatje schetst dit feest. - De Heer J. van der Veur leverde (bl. 97-105) eene Geldersche Legende, gegrond op een Volksverhaal wegens het oude huis Nevelhorst onder Didam, welke ons aan de terugkomst van Ulysses deed denken, met dit onderscheid, dat Penelope getrouwer dan de edele burgvrouw van de Nevelhorst was. Nu, Ulysses kwam dan ook met vleesch en been terug, doch Diderik alleen met het laatste. - Een der beste Prozastukjes is dat van den Heer L.A.J.W. Sloet, getiteld: Ridder Woessing, een tooneel uit de regtsvormen der XIVe eeuw (bl. 145-157); het getuigt van des Schrijvers kennis van de vroegere zeden, regtsvormen, taal en spreekwijzen van Gelderland en Zutphen. Ridder Woessing was een aanhanger van Reinald van Gelder en Zutphen; hij stelde zich met andere Edelen borg voor de terugbetaling van gelden, aan dien Vorst, door zekeren burger van Zutphen, opgeschoten; de som bleef onvoldaan; de schuldeischer zendt hem, juist op het oogenblik dat hij naar het leger wil gaan, hetwelk Graaf Albrecht van Holland ten behoeve van Reinald verzamelde, een' maanbrief; hij kan de som niet voldoen en is alzoo voor zijne eer verpligt, in Zutphen, in leisting (gijzeling) te gaan; hij werd echter spoedig ontslagen: doch getergd door een' hoop volks, die een smaadlied op zijne partij aanheft, trekt hij zijn zwaard en klieft een' uit den hoop het hoofd! terstond ontstaat er een wapengeroep; de Ridder wordt bij verstek veroordeeld, en moet als woestballing buiten 's Lands rondzwerven. Eindelijk wordt er een moet-zoen getroffen, en de magen van den verslagene verzoend. De Heer Sloet vergaste ons meermalen op zoodanige verhalen, die zoo goed de zeden der voorvaderen doen kennen! Het huis Wildenborch, (bl. 158-172), reeds bekend in de XIVe eeuw en welligt vroeger, leert ons de lotgevallen van dit goed, hetwelk ons als de eigendom en de woonplaats van eenen onzer beste Dichters, wiens Muze wij zoo noode in dezen Gelderschen Almanak derven, belangrijk is. Aan den Heer P. van Willigen danken wij een Iets over onzen Vriend D. Bax (bl. 210-214). Wij hadden in dit Iets, ook gaarne de verdiensten van den ontslapene, als Christen-leeraar, als Geleerde, als Dichter geschetst gezien: doch de Heer Van Willigen zegt, dat zijn plan alléén was, Bax als mensch, vooral in den gezelligen omgang, te schetsen. Schrijver dezes, die den waardigen Bax bijna twintig jaren kende, en zich beroemde tot zijne vrienden te behooren, moet den Heer Van Willigen de getuigenis geven, dat hij zich van zijne taak behoorlijk heeft gekweten. Ja, zóó was Bax! zóó zagen wij hem nog kort vóór de noodlottige | |
[pagina 162]
| |
ramp, die een einde aan zijn nuttig en werkzaam leven maakte. Tot de Prozastukjes behooren nog, één in den Lymerschen tongval, (bl. 173-178), één in het Zutphensche dialekt (bl. 179-188), en één in het plat Geldersche (bl. 189-191), en eindelijk onder den titel: Geldersche Hutspot, eenige gedachten. Men ziet alzoo, dat deze Jaargang in belangrijkheid der Prozastukjes voor den vroegeren niet behoeft onder te doen. Wij vinden hier verder Dichtstukjes van de Heeren E.W. van Dam van Isselt, wijlen A. Drost, B. ter Haar, C. ten Hoek, Jzn., R.H. Graadt Jonkers, J.J.L. ten Kate, A.W. Smalt, Wsz., A.C. van Eldik Thieme, alsmede van M.A.H. - H.C.A.T. en van twee ongenoemden. Dat van den Heer Van Dam (bl. 126-136) is niet onverdienstelijk. Zoo ook dat van wijlen A. Drost, Gelderland (bl. 59-68), bevorens geplaatst in den Vriend des Vaderlands. Wij lezen echter liever Proza van dien, voor onze letterkunde te vroeg, ontslapene. De overige stukjes verheffen zich niet boven het middelmatige: ja, eenigen blijven er beneden. Wij hopen, dat de Geldersche Muze in het vervolg aan den Almanak dier Provincie betere voortbrengselen zal opleveren. Drie wèl uitgevoerde plaatjes, waarvan het eerste den Boom bij Doorenburg, het 2de het Huis Wildenborch in de XVIIe eeuw, en het 3e het feest op Beeckbergen voorstelt, versieren dit Boeksken. | |
2o. Zuid-Hollandsche Volks-Almanak, voor het jaar 1838. Te 's Gravenhage, bij de Erven Doorman en J.D. Stuerwald 32o., behalve den Kalender 184 bl. met pl.Eene nieuwe vrucht, die er uiterlijk zeer goed uitziet. De uitvoering doet den Uitgevers eer aan. Dichtstukjes leverden tot dit Bundeltje de Heeren J.H. Carpentier Alting, Mr. A. Bogaers, L. van den Broek, J. Kisselius, H. Kuyper, Gsz., J.H. Peetsold, van de Pavors Smits, A.W. Smalt, Wsz., Tollens en zeven of acht ongenoemden. Indien wij de stukjes van de Heeren Tollens, Oene van Sneek, eene Vertaling naar Jack o' Hazeldean van W. Scott, en Mr. A. Bogaers, Otto Clant, uitzonderen, dan vinden wij de rest over het geheel zeer flaauw en middelmatig. Proeven kunnen wij niet geven; maar indien wij J.A.K. in een stukje van acht bladzijden, getiteld: het Hollandsch hart, hooren zingen, Dat Hart bezing ik naar zijn' aard,
Eenvoudig zonder zwier.
O was mijn zang het voorwerp waard!....
Het past een beter lier.
of den Heer L. van den Broek, in Zomer-schoon: Komt, die met goed genoegen kocht
En 't enkel vond bij vreemden,
| |
[pagina 163]
| |
Die nimmer schat en schoonheid zocht
Op Vaderlandsche beemden:
Al ziet men hier de hoogten niet,
Die schier de wolken raken,
Al bloeijen hier de wingerts niet,
Hier zijn óók schoone zaken.
dan roepen wij: claudite jam rivos! - De vertaling der Puntdichten naar Owenus, door S.J., is niet ongelukkig: Geef mij een kusjen of drie, mijn Phyllis! zoo drie u te veel is,
Geef er mij dan toch zooveel, als uwer lippen getal!
Hoe! - gij geeft er en neemt er slechts één? - gij weigert er meerdre? -
Neem dan maar de uwe terug, of geef de mijne mij weêr!
De 18 November 1837, van A.W. Smalt, Wsz., heeft hier en daar goede regels: Verhoogde Vrouw! wanneer die dag verrijst
Begroet geen gade u meer; - geen kinderschaar,
Die 's hemels liefde voor uw leven prijst -
Gij ligt in 't graf. - Verlaten ligt gij daar!
Alle aardsche wenschen zijn voor u te niet:
't Is diepe rouw slechts, wat gij achter liet.
Als op dien dag het zonlicht vrolijk straalt,
En blikt verwachtingvol op Neêrland neêr,
Dan ziet het vlag noch wimpel opgehaald -
Dan ziet het al die legerpracht niet meer -
Noch de armoê, neêrgeknield om uw behoud:
't Is stil, - want gij ook slaapt nu - stil en koud!
Het eerste der Prozastukjes is eene proeve eener aardrijks- en geschiedkundige schets van Zuid-Holland, door A.W.S. Wsz., (bl. 1-22), welke zich wel niet door stijl noch nieuwheid van behandeling onderscheidt, maar hier echter op hare plaats is. Doch een sieraad van dit Jaarboekje is de levensschets van Philip van Almonde, L. Admir. van Holland en West-Vriesland, door Mr. J.C. de Jonge (bl. 34-70), waarvoor wij den Schrijver onzen dank betuigen. Zij is eene belangrijke bijdrage tot de kennis der daden onzer zeehelden, en het keurigste stukje uit dezen Almanak. - De geschiedenis en beschrijving van het Binnenhof te 's Hage, door den Heer D. Buddingh (bl. 84-96), bevat niet veel meer dan de beschrijving van de Loterijzaal, voorkomende in het Hollandsch Penning-Magazijn voor de Jeugd, 1e Jaargang, bl. 217. De lotgevallen van Jan van Arkel, eene bekende historie, door H.N.V.T. Sint Nicolaas, door A.W.S. Wsz. (bl. 127-147) en Desiderius Erasmus, over de bedriegerij der Paardenhandelaars, door R. (bl. 168-175) laten zich wèl lezen. Het Proza staat in onze schatting, in dit Jaarboekje, verre boven de Poëzij. | |
[pagina 164]
| |
Behalve een goed Vignet, vindt men hier drie Steendrukjes, waarvan het eerste, eene afbeelding van het praalgraf van Van Almonde, regt fraai en keurig is uitgevoerd. Indien de Uitgever van dezen Almanak den goeden weg, dien hij is ingeslagen, blijft bewandelen en onze goede Dichters hem met goede Dichtstukjes willen gerijven, dan kan dit Jaarboekje een aangenaam geschenk voor onze letterkunde zijn. | |
3o. Zeeuwsche Volks-Almanak, voor het jaar 1838. Te Zierikzee, bij J. van de Velde Olivier; behalve den Kalender 170 bl. gr. 12o. met pl. (Derde Jaargang).De Dichtstukjes in dezen Almanak zijn van de Heeren J.W. Ermerins, J.P. Kleyn, A.J. van Mansfelt, S.G. Nauta, H.M.C. van Oosterzee, S.F.J. Rau, J.W. Schuurmans, Mr. A.F. Sifflé, J.L. van der Vliet, J. Was en C. Zwigtman; als ook van eenige ongenoemden en van Mej. P. Moens. Die van Kleyn, Mansfelt en Rau zijn alle van de vorige eeuw, en voor Bellami vervaardigd: zij zijn ons welkom. Het stukje van den Heer Sifflé, aan Zeeland, voldeed ons wèl; ook dat van J.W. Schuurmans, aan God, zoo het onderwerp naar vereischte bezongen kon worden. Wij waanden, dat onze leeftijd geene versjes als die: het Roosje en Cloë van J. Was en Middernacht van S. meer in druk zou ontvangen. In Proza leverde de Heer J. ab Utrecht Dresselhuis een zeer lezenswaardig stukje, getiteld: het jaar 838 of de Deenen in Zeeland (bl. 10-32), zoo als de geleerde Schrijver zegt, geschreven in de manier van den Abt Vertot, moitié d'après le peu qu'il en savait, moitié d'après son imagination. De Heer H.M.C. van Oosterzee geeft (bl. 33-75) een verhaal, getiteld: Maria van Haemstede of het Gevecht bij Brouwershaven, wat lang en lang gerekt. Meer voldeed ons het geschrijf van den Heer Mr. De Wind (bl. 93-101), ter wederlegging van het verwijt door onzen Bilderdijk (Gesch. des Vaderlands, I Deel, bl. 24) aan onze voorouders gegeven, als of zij door het leggen van dijken ons Vaderland op eene allervernuftigste wijze bedorven zouden hebben. De Heer S. geeft eenige bedenkingen over den waarschijnlijken oorsprong van het scheepje dat tot 29 Nov. 1836 op het torentje der Havenpoort van Goes was geplaatst: de Heer E.B. Swalue (bl. 126-134), een lief stukje over het slot Oostende te Goes en de Moerbeziënboom van Jacob van Beijeren aldaar: en de Heer Mr. A. Moens van Blois (bl. 135-160) een niet onaardig, gedeeltelijk Romantisch, verhaal van het Beleg der stad Zierikzee door de Spanjaarden in 1575-1576. Deze Almanak houdt alzoo zijnen roem staande.
(Het vervolg in het volgend Nommer.) |
|