1) De geduldige Helena van Constantinopolen, bl. 10. 4) De vier Heemskinderen, bl 12. 5) Malaghys, bl. 21. 6) Buoro van Antona, bl. 22. - Het tweede, Romans uit latere tijden: 1) Den Ridder met de Zwaan, bl. 23. 2) Margaretha van Limburg, bl. 30. 3) Olivier van Castille, bl. 43. 4) Jan van Parijs, bl. 45. 5) De goede vrouw Griseldis, bl. 48. 6) Florentina de getrouwe, bl. 52. 7) Genoveva, bl. 55. - Het derde, Ridderromans uit de oude gewijde en ongewijde geschiedenis: 1) Den vromen Ridder Jason, bl. 59. 2) De verwoesting van Troijen, bl. 61. 3) Alexander, bl. 63. 4) De destructie van Jerusalem, bl. 65. - Het vierde, Amadis-romans: 1) Amadis van Gaule, bl. 70. 2) Palmerijn van Olijve, bl. 71. 3) Den Ridder van Avonture, bl. 71. - Het vijfde, Romans en Novellen van gemengden inhoud: 1) De zeven Wijzen van Rome, bl. 72. 2) Virgilius, bl. 84. 3) Den Joodschen Wandelaar, bl. 90. 4) Reinaart de Vos, bl. 94. 5) Fortunatus Borse, bl. 128. 6) Jan Mandevijl, bl. 133. 7) Doctor Faustus, bl. 148. 8) Thijl Uilenspiegel, bl. 155. Daarop volgt een Toevoegsel, bl. 158-160, alwaar van nog acht verschillende stukken alleen de titels opgegeven worden. Bl. 161 tot het einde een overzigt over de romantische Literatuur in de Nederlanden.
Het is mij voorgekomen, dat vele dezer stukken, hoewel dan in den tijd zeer geschikt om den volksgeest op te wekken, thans geheel hebben opgehouden voor het volk van eenig nut te zijn; tenzij men het wederom in de duisternis wilde terug voeren. Wie de legenden der Heiligen gelezen heeft, zal zich kunnen overtuigen, dat deze grootendeels tot modellen voor die stukken gediend hebben, en dat, bij naamsverandering, vele niets anders dan legenden der Heiligen zijn. De Acta Sanctorum Belgii Selecta van Josephus Ghesquier, Brussel, bij Matthaeus Lemaire, 5 Tom., het Breviarum Romanum en vele andere geestelijke Werken, welke de levens der Heiligen bevatten, geven ons hiervan de overtuigendste blijken. Wel dichting, doch weinig of geene mythe heb ik hierin gevonden. Alles, hoewel dikwijls ellendig verknoeid, grondt zich op het moraal van het Christendom en de denkwijze van die tijden.
Er zijn evenwel eenige, welke verdienen bewaard te blijven, en deze zijn het ook gebleven, omdat zij voor de Geschiedenis, Taal en Letterkunde belangrijk zijn; zoodanige, voor zoo verre nog in het duister, der vergetelheid te ontrukken, beschouw ik van het uiterste belang: niet om die den volke, maar om ze den geleerden in handen te geven; omdat aan het eerste de taal, de stijl en inhoud vreemd zijn en het hierbij niet zal winnen. Onder de hier opgegevene behoort, als uiterst belangrijk, de Reinaart de Vos, welke uit een regts-