beschouwing der Wereldgeschiedenis misschien zoo veel niet te leeren valt, als de Schrijver en ook de Vertaler, blijkens Voorrede en Inleiding, schijnen te vooronderstellen. Daar zijn in onzen tijd op zoo velerlei wetenschappen, zoowel diepe en heldere, als oppervlakkige en onbeduidende blikken geworpen, en ook de Geschiedenis bleef daarvan niet uitgezonderd. Mannen als Heeren, Joh. v. Müller, v. Rotteck, v. Raumer, e.a., hebben veel licht doen opgaan. Of de blikken van den Duitschen Godgeleerde, die bijzonder behagen schijnt te vinden in eene poëtisch-mystische wijze van voorstelling, welke ons soms aan Jean Paul, soms weder aan Coccejus herinnerde, tot de eerste of laatste soort behoore, beslisse de lezer. Wij, voor ons, gelooven, dat, indien een Schrijver het er op toelegt, om heldere en degelijke denkbeelden te ontwikkelen en ware kennis, van welken aard ook, te verbreiden, hij daartoe eenen anderen toon moet aanslaan.
De Inleiding plaatst ons op het standpunt, om de blikken van den Schr. te kunnen volgen. God openbaart zich in de Natuur, in de Geschiedenis en in zijn Woord. De verhouding, (lees: betrekking) welke zij tot elkander hebben, wordt aldus aangewezen, bl. 3: ‘De Natuur, de menschenwereld en het Woord Gods, zijn drie in één middelpunt getrokkene, dus in elkander liggende kringen, of, zoo gij wilt: het Voorhof, het Heilige en het Heilige der Heiligen in den tempel der openbaring Gods op aarde.’ - ‘De Geschiedenis is eene onderwijzing Gods in levendige trekken; een groot drama, niet in leugenachtige vermomming en nabootsing voorgesteld, maar in den heiligen ernst der werkelijkheid, en met de kracht en regten der waarheid uitgerust, bl. 17. ‘Zij is eene openbaring Gods, eene Theologie in het leven en door het leven. (Zij leert ons, (is de bedoeling) de eigenschappen, de weldaden, het bestuur van God over de wereld en zijne handelingen met de volkeren kennen). “Zij is ook eene openbaring van den mensch, eene Anthropologie in het leven, en door het leven,” bl. 18. Zij bevat den ontwikkelingsgang van het raadsbesluit Gods over de menschen, en leert ons Gods heerlijkheid in zijne regering en werken kennen; zij is eene verklaring van het woord Gods.’ bl. 20.
Op bl. 2 was ‘Gods Woord de sleutel tot het begrip van alle andere dingen,’ en op bl. 20 is de Geschiedenis weder de sleutel van den sleutel. O, zucht tot beelden en gelijkenissen! Er volgen: Omtrekken der Wereldgeschiedenis. I. Een overzigt van het geheel. ‘Christus en zijn Koningrijk is het ware heiligdom der Geschiedenis;’ bl. 23. ‘insgelijks het middelpunt.’ bl. 24. ‘De hoofdtijd. vakken der Geschiedenis zijn vier: a. de Voortijd. (tot den Zondvloed). b. De tijd van voorbereiding voor de komst des aanstaanden Verlossers, de oude tijd. c. De tijd van ontwikkeling, de nieuwe