en voederkruiden maakt het ware kenteeken van het vruchtwisselend stelsel uit.
Bij deze afwisseling van gewassen, en voornamelijk door het bouwen van eene aanzienlijke hoeveelheid van voederkruiden, blijft het land in den besten toestand. De eigenlijk gezegde graansoorten ontnemen aan den grond veel meer voedsel, dan zij door het stroo, dat in de mestvaalt wordt opgenomen, aan denzelven terug geven, terwijl wikken, erwten, klaver, spurrie, als voedergewassen, den grond veel meer plantenvoedsel of vruchtbaarheid bijzetten, dan zij denzelven ontnomen hebben. Of onder de voederkruiden ook grassoorten verdienen te worden opgenomen, wordt verschillend begrepen. Die zich tegen het zaaijen van grassoorten verklaren, geven als reden, dat het land door dezelve ligtelijk vuil wordt.
Boekweit wordt, in zeer vele streken van ons Vaderland, niet op het land afgedorscht, maar, even als ander koren, in bergen of schuren gereden, gelijk ook het raapstroo in sommige streken nooit verbrand, maar tot strooijing aangewend wordt (§ 558). Dat van de vele dorschwerktuigen geene zou voldoen dan het dorschblok, hetwelk in Groningen en Friesland gebruikt wordt (§ 560), is te veel gezegd. Men kent op vele plaatsen, in verschillende landstreken van Europa, Engelsche dorschwerktuigen, welke zeer goed schijnen te voldoen, en bij lange na niet zoo veel kosten als dat, van hetwelk in het Werk van Laudon, door den S. aangehaald, wordt gewag gemaakt. Het Groninger dorschblok, intusschen, verdient alle aanprijzing en is ook buiten Friesland en Groningen bekend en in gebruik.
Ten aanzien van de Aardappelenteelt, is het eene algemeene opmerking, dat zeer vet land wel voor de hoeveelheid van aardappelen, maar geenszins voor derzelver hoedanigheid verkieslijk is; doch wij kunnen niet toestemmen, dat erwten en aardappelen tegen elkander overstaan, zoodat, waar de een het best staat, de andere het slechtst zal staan, alzoo wij zeer vele gronden kennen, waar beide zeer goed slagen (§ 570).
Bij de cultuur van het Vlas (§ 587) wordt melding gemaakt van het werktuig van den Heer Christian, waardoor het vlas zonder roting zou kunnen worden bewerkt. Dit werktuig, in Frankrijk uitgevonden en waarvan men zich veel goeds beloofde, is ook hier te Lande beproefd, doch niet voldoende bevonden.
Toen de Schrijver dit Werk uitgaf, beloofde men zich in alle landen van het Fiorijngras (Agrostis stolonifera) nog wonderen; thans echter wordt aan hetzelve onder al de grassoorten de eerste rang niet meer toegekend.
De eetbare Kastanje (castanea vesca) kan in ons Vaderland bezwaarlijk ‘de stoute kastanjeboom, die als een eik opgroeit,’ ge-