Wij zouden nog onze aanmerkingen kunnen mededeelen op hetgeen ons hier minder juist, dáár minder bewezen, elders minder wèl gezegd voorkwam; maar liever bepalen wij ons bij ééne algemeene bedenking, die wij niet mogen terughouden. Wij betreuren het immer, als wij in Werken, die eenig onderwerp van geschiedenis voor het beschaafd publiek behandelen, dat diep en volledig wetenschappelijk onderzoek missen, waardoor zij alleen de beschaving dier hoogere volksklassen waarlijk bevorderen en tevens voor den geleerde belangrijk wezen kunnen. Want men zegge toch niet, dat, wie van zulk een onderzoek uitgaat, zich boven de bevatting zijner lezers stelt. Van den Eerw. Schrijver is deze tegenbedenking niet eens mogelijk; hij weet daartoe te goed wat wetenschappelijk onderzoek is. Of zoude de Gregorius van Nazianze, en de Johannes Wessel van Ullmann, zouden de Engelsche Kerk, de Kerk en de Staat van onzen Broes niet evenzeer voor het beschaafd publiek als voor den geleerde, uitnemende Werken zijn? Waarlijk, het is meer dan tijd, dat wij onze zoogenaamde beschaafde medechristenen allengs tot wat hooger beschaving opleiden. En voor het hier behandelde tijdvak der Israëlietische geschiedenis, voor de kritiek van de geschriften, die ons uit hetzelve over zijn, is nog zoo veel te doen. Wat zou het Werk belangrijk wezen, zoo hetzelve in dit opzigt leverde, wat wij behoeven! En wij mogen, wat de Schrijver schertsend gezegd heeft: ‘dat hij in het Overjordaansche te zeer verwijderd is van het eigenlijke Kanaän der geleerdheid, om zich met alle deszelfs schatten te kunnen verrijken,’ in ons kleine, van wegen, rivieren, en vaarten doorsneden Vaderland, niet ernstig opvatten. Ook zou de Eerw. Schrijver zelf tegen ons getuigen. Want van belezenheid en goed gebruik van velerlei voorlichting geeft het Werk overvloedige blijken. Wij missen maar dat diep, veelzijdig en volledig onderzoek, hetwelk en de geschiedenis en de schriften van dit tijdvak ten volle in het licht zou geplaatst hebben, dat over dezelve reeds is opgegaan, en daaraan nieuw licht zou hebben toegevoegd.
Overigens munt het Werk ook door eene zeer ordelijke behandeling, duidelijke voorstelling en zuiveren fikschen stijl uit; terwijl de uitvoering door druk en papier het lezen veraangenaamt en dus den Drukker en Uitgever eere doet.
Wij aarzelen dus ten slotte niet, ook bij de gebrekkige zijde, die wij aan het Werk meenden te ontdekken, hetzelve onze Lezers dringend aan te bevelen. Het zal hun voor verstand en hart een nuttig en aangenaam onderhoud verschaffen.