Gheestelijcke Harmonie(1722)–Anoniem Geestelijcke harmonie– AuteursrechtvrijVan veel-der-leye en uyt-gelesen, soo Oude als Nieuwe, Catholijcke kerckelijcke Lof-sanghen, Leysenen, ende Liedekens op die principaelste Feesten ende Getijden des Jaers, die men in't Vorstendom Cleven by den Catechismus singht Vorige Volgende C X X X I X. De tweede Boet-Psalm. Beati quorum remissae', &c. Psal. 31. O Salig zijn de menschen al, Die haer misdaden boos getal Van u vergeven is o Heer! Haer sonden werden daer niet meer Haer toegerekent eeuwiglijck, Maer gants bedeckt genadelijck. d'Weil ick woud zwijgen immermeer, Is mijns gebeens versmachtet seer, Van mijnes huylens zware klag, Dat ick schier deedt den gantschen dag Dan u handt, drong op my met macht, Lag op my zwaerlijck dag en nacht. My was ontnomen alle kracht, Verdorret was mijns levens macht, Van wegen mijnes herten leidt, Verginck in my mijn vochtigheyt Doe heb ick u gemaeckt bekant: Mijn overtreding veelerhant. [pagina 213] [p. 213] Wat booses ick bevant aen my Des heb ick geen verhaelden dy, Ick sprack: Godt ick tegen my Mijn sond' bekennen puer en vry: Daer op die overtreding mijn, Van u my Heer, verlaten zijn Hierom u Heyligen met flijt, Sullen bidden tot goeder tijdt En u in angsten roepen aen, Wijl by u genaed men vinden kan, Des sullen wy wel seker zijn, Als water strommen breecken in. Ghy zijt mijn scherm en schilt en strijt, Die my omvangt in booser tijdt: In al mijn pijn en smerten groot Sijt ghy mijnen vertrooster soet Ghy sult my geven vreugden sang, En helpen my uyt alle dwang. Kont hier, spreeckt der Heer verheven, Ick sal u al verstant geven, En wijsen u die wegen min, Daer op ghy wel sult gaen herin; Mijn oogh sal op u achtig slaen, En u met raedt wel voeren aen' Weest niet als een Peert en Muyl' in't lant, Die ganslick hebben geen verstant: Doch die, gelijck die beesten zijn, En Heer tot u niet willen zijn, Die dwingt den mont, na haeren hart, Met toomen en bintselen hart. Godt parst die sondaers in't gemein, Met veele plagen zwaer certein: [pagina 214] [p. 214] Doch die getroost met stercken moedt, Op hem sich gants verlaten doet, Den wort die bermhertigheyt fijn, Vryndtlijcker was ontfangen sijn. Erfrewet u ghy fromen schaer, Weest vroo in den Heeren allegaer, Verblijt u hertelijck nu ter tijdt, Die ghy oprecht van herten zijt: Weest frolick voor hem altemael, Singt blijdelick met frewen schael. Vorige Volgende