Heroïsch perspectief?
Men heeft de Florisroman wel een idylle genoemd. Het is naar onze moderne smaak een suikerzoet verhaal over een kinderliefde. Problemen, zo die er al zijn, worden moeiteloos overwonnen. Floris’ reis naar zijn geliefde in Babylon verloopt gladjes. Onderweg treft hij vriendelijke mensen aan die hem hulpvaardig verder wijzen, totdat hij zijn reisdoel heeft bereikt. Alles gebeurt zonder slag of stoot. Een ridderlijk gevecht tegen een vervaarlijke tegenstander vindt niet plaats. Maar goed ook, want nergens wordt beschreven dat Floris zich in het ridderlijke handwerk (het gebruik van wapens, slagvaardigheid te paard) heeft bekwaamd. Maar dat was in die tijd voor een adellijke jongeman wel gebruikelijk. (Bumke 1986, 433-438). De kracht van Floris ligt vooral in de ‘geesteswetenschappen’. Samen met Blancefloer leert hij lezen en schrijven. Het stel spreekt vloeiend Latijn, bestudeert Ovidius, de schrijver van de Arte Amandi, in het origineel! Kortom: Floris is een softe held, kundig in liefdeszaken, maar voorwaar geen krachtpatser. Aan het slot van het verhaal komen bodes uit Spanje die hem mededelen dat zijn vader en moeder zijn overleden. Ze verzoeken Floris het koningschap in zijn land op zich te nemen. Teruggekeerd in Spanje worden Floris en Blancefloer vriendelijk ontvangen en gekroond. Het hele koninkrijk werd hem onderdanig (Diederic, v. 3947: ‘Alt conincrike wart hem onderdaen’).
In de TR worden aan het eind van het verhaal totaal andere accenten gezet. Als Floris onderweg zijn treurnis openlijk toont, wordt hij door zijn gastheer terechtgewezen. Hij dient zich dapper te gedragen: ‘Wees een vent!’ (Vgl. TR, v. 143: ‘Gedenkit an uwer manheit’). (Het woord ‘manheit’ betekent ‘mannelijke moed’, ‘manhaftigheid’). Die aansporing kan Floris zich later ter harte te nemen. Want hoe is het tijdens zijn afwezigheid met zijn vaderland vergaan? Boden berichten dat het land is verwoest, het volk verjaagd. Het hele koninkrijk is in vreemde handen. Niemand is in staat hulp te bieden. De vader van Floris is gestorven, zijn moeder is ziek. De boden smeken de jongeman naar Spanje terug te komen, hen van de vreemde overheersing te bevrijden. Zo neemt Floris in TR afscheid van de emir ... hier breekt het laatste fragment af. Duidelijk is wel dat de TR hier een totaal andere geest ademt dan de idyllische VA. In de TR wacht Floris in Spanje geen vriendelijke ontvangst, maar een vijandig leger dat zijn volk heeft onderworpen. Om zijn koninkrijk, zijn wettige erfdeel, te kunnen beërven, zal hij de vijand moeten verjagen. Hoe loopt het af? Helaas, het slot van de TR is niet bewaard. Vragen blijven over. Wie was de vreemde vijand die het islamitische Zuiden van Spanje, met name het koninkrijk rond ‘Naples’ (Niebla in Andalusië) (vgl. Leclanche 2003, 9, opm. 2: A, v.121), tijdens Floris’ verblijf in het Oosten veroverde? Was het een van de christelijke vorstendommen uit het Spaanse Noorden dat, wellicht met Franse hulp, de Reconquista (‘Herverovering’) van de zuidelijke moslimgebieden voortzette? Of was het misschien, gezien de onderlinge concurrentie, één van de naburige, vijandige moslimkalifaten? Twijfels alom. Maar misschien moet het antwoord op deze vragen niet gezocht worden in het historische verleden van Spanje, maar hebben we hier te maken met de invoeging van een literair motief. Misschien heeft de Limburger (of zijn bron?) voor het slot van zijn verhaal gebruik gemaakt van de zogenoemde ‘heroische Heimkehrsage’ (Haug, 1990, 46-50). Het gaat dan om de jonge held, die zijn vaderland heeft moeten verlaten, na verloop van tijd terugkeert en daar een bezetter aantreft op wie hij zijn erfland moet heroveren. Eneas, Dietrich von Bern, Odysseus zijn voorbeelden van dit soort glorieuze thuiskomers. Zij verdrijven na een verblijf in den vreemde de usurpator. Heeft de Limburgse dichter aan het slot aan het idyllische Florisverhaal een heroïsch perspectief willen verlenen? Vragen staat vrij, zekerheden ontbreken.