Wat was de brontekst?
Een blijvend punt van discussie binnen het Florisonderzoek is de vraag, hoe de tekst eruit zag, die de Limburgse dichter als legger gebruikte. De oudste versie van de Franse Florisroman die ons bewaard bleef, wordt in het onderzoek de ‘Version Aristocratique’ (hierna: VA) genoemd. Deze versie is overgeleverd in de Franse handschriften A, B, C en het fragment V. Ook Diederic van Assenede gebruikte een Frans handschrift dat tot de VA-familie behoorde. Het belangrijke fragment V breekt af waar de TR begint. Voor een vergelijking met de TR komt met name handschrift A in aanmerking. Maar dan volgt de kwellende vraag, representeert de VA wel de brontekst van de TR? De Smet beantwoordde de vraag bevestigend. (De Smet 1962/1991). Maar het lijkt niet uitgesloten, dat de Limburger een vroegere redactie dan de VA voor zijn bewerking heeft gebruikt. (Winkelman 1977, S. 21–37; Winkelman 1982, S. 391–406). In dat geval zou de TR van bijzonder belang zijn, omdat daarin details van de oudste Floris-versie, die ouder en oorspronkelijker zijn dan de VA, zouden zijn bewaard. Wie over de bewerkingsmethode van de Limburgse dichter een oordeel wil vellen, zal in deze kwestie een beslissing moeten nemen. Inhoudelijke veranderingen, afwijkende details, omzettingen van vertelelementen tegenover VA zal men, indien men het standpunt van De Smet huldigt, de Limburger moeten toeschrijven. Hangt men het laatste standpunt aan dan moet men rekening houden met de mogelijkheid dat tekstelementen in TR die van de VA afwijken, uit de oude verloren Franse redactie afkomstig zijn.
Vergelijkt men de TR met de VA dan stelt men bijna woordelijke overeenstemmingen vast. Een voorbeeld uit het begin van het eerste fragment, waarin Floris aan bruggenwachter van Babylon bekent dat hij gekomen is voor Blancefloer, zijn geliefde, die hem door vijandschap en nijd is afgenomen. (TR 3-6: ‘Blantseflůr was min wif./ Die nam mic hat ende nit./[...]./Nů bin ic her na ere kůmen’). Deze verzen vertalen bijna letterlijk het Frans. (A, v. 1761-1763: ‘et Blanceflor si est m’amie./ Emblee me fu par envie./ Sivie l’ai par ces regnés’. Vert.: en Blancefloer is mijn vriendin./ Ze werd door afgunst van mij afgenomen./ Ik ben haar gevolgd tot in deze landen). (Wij citeren hs. A van de VA naar Leclanche 2003). Maar tegenover de inhoudelijke overeenkomsten staan opvallende verschillen. Een voorbeeld. In de VA weet Floris de vriendschap van de norse torenwachter te winnen door hem bij een schaakspel de geldinzet, waarom gespeeld werd, toe te schuiven, hoewel de man de partij had verloren! Het is zijn generositeit waarmee de jongeman zijn tegenstander overwint. In de TR echter wint Floris de sympathie van de torenwachter door een banale vorm van omkoping, namelijk door hem zilver en goud te schenken. Zo luidde de raad van de bruggenwachter, die Floris nauwgezet opvolgde (vgl. TR, v. 71-72: ‘Wilt erne to vriende haven,/ gevit eme silver ende golt’; TR, v. 105–107: ‘Mer, here, wildir mine have,/ der mugit er genůec haven./ Her gaf eme silver ende golt’). Dat wil niet zeggen dat er in TR niet geschaakt wordt. Nadat Floris de vriendschap van de torenwachter heeft gekocht, wordt er geschaakt. Opvallend genoeg zijn er in de VA tijdens de schaakpartij enkele ingelaste verzen die - tegen elke vorm van vertellogica in- eveneens over een omkoping met goud en zilver spreken. (A, 2135-2136: ‘Or et argent a plenté ai, / saciés k’assés vos en donrai’. Vert.: Goud en zilver heb ik rijkelijk./ Weet dat ik u er veel van zal geven). De verzen komen bijna woordelijk met de geciteerde verzen uit de TR overeen. De vraag rijst dan: Zijn de verdwaalde verzen in VA door de Franse dichter willekeurig ingelast of zijn ze als een reminiscentie aan een oude redactie op te vatten waarin van omkoping met goud en zilver (zoals in de TR bewaard) sprake was?