Graaf Bernhard (van Anhalt?)
In de TR trekt nog een ander detail de aandacht dat misschien van historisch belang zou kunnen zijn. In de tekst treedt een zekere graaf Bernhard op die een bijzonder positieve rol speelt. Hij weet bij de emir van Babylon, na de ontdekking van het liefdespaar in de haremtoren van Babylon, voor de kinderen, die ter dood waren veroordeeld, vrijspraak te verkrijgen. Opvallend is, dat in het Frans (en in de overige bewerkingen van de Florisstof) deze sympathieke rol is toebedeeld aan een verder niet bij naam genoemde hertog (of koning) (hs. A: 3005: ‘li dus’, vgl. hs. B: ‘li rois’). Er is dus reden aan te nemen dat de Limburger op eigen houtje de naam en de titel, die hij in zijn brontekst aantrof, heeft veranderd. Maar waarom? G. de Smet heeft al opgemerkt dat graaf Bernhard mogelijk ter huldiging van een ons onbekende opdrachtgever kan zijn ingevoerd. Maar in het gebied van Maas en Rijn heeft de Belgische geleerde geen graaf van die naam aangetroffen. Maar oostelijker, in het gebied van de Lippe, trof hij wel een edelman met de naam Bernhard aan. Die verwierf de graventitel na ongeveer 1182, maar toen was de TR, als althans de gebruikelijke datering klopt, allang geschreven. (De Smet 1995, Sp. 1045). De Smet heeft laten zien dat de zoektocht naar graaf Bernhard niet tot het Maas-Rijn-gebied beperkt behoeft te blijven, maar dat er ook in het Duitse Oosten moet worden gezocht. Dat blijkt maar al te duidelijk uit de wordingsgeschiedenis van Veldekes Eneasroman, die in het Limburgse werd begonnen, maar in Thüringen, in opdracht van de landgraven Ludwig III en Hermann, werd voltooid. De vraag wie nu toch de mecenas van de Limburgse dichter kan zijn geweest, bleef het onderzoek boeien. Van Oostrom spoorde aan: ‘Toekomstig onderzoek zou nader aandacht moeten besteden aan de curieuze vermelding van ‘greue bernhart’ in de Trierse tekst die een vingerwijzing zou kunnen zijn omtrent het ontstaansmilieu ervan.’ (Van Oostrom 2006, 572). Hij werd op zijn wenken bediend. Wij kwamen in aanvullend onderzoek tot de slotsom dat met de ‘graaf Bernhard’ in de TR wel eens graaf Bernhard van Anhalt uit het Saksische huis van de Askaniërs, zoon van Albrecht de Beer, zou kunnen zijn bedoeld. Hij had in zijn jeugd enige tijd in Frankrijk doorgebracht, was een vertrouwd met de adellijke kringen rond Barbarossa, begeleidde de keizer naar Noord-Italië, werd in 1180, na de val van Hendrik de Leeuw, met het hertogdom Saksen beleend, nam 1184 aan de beroemde hofdag van Mainz deel, waaraan - nota bene - ook Hendrik van Veldeke deelnam. Kortom, de hoog adellijke graaf Bernhard van Anhalt, een man met een steile politieke carrière, voldoet aan het profiel, waaraan in de tweede helft van de 12e eeuw een opdrachtgever van literaire werken moet beantwoorden. (Winkelman 2008, 7-27). Maar ook hier geldt: het gaat om vermoedens, niet om harde bewijzen.