De heilige keizer Karel
Waarom heeft de Limburgse dichter nu juist deze Franse vertelstof gekozen? Het verdient aanbeveling voor de beantwoording van die vraag een blik te werpen op de historische context waarbinnen de vroege Florisroman in het Limburgse ontstond. Karel de Grote speelt daarbij een belangrijke rol. In de Franse Florisroman blijkt er namelijk een directe bloedband te bestaan tussen Floris, de tot het christendom bekeerde moslimprins uit Spanje, en de latere keizer Karel. Ook in de Floris-bewerking van de Vlaming Diederic van Assenede, die kort na midden van de 13e eeuw – overigens zonder kennis van de Limburgse redactie - werd geschreven, wordt aan het slot over dit historische detail gerept. De bloedlijn liep als volgt. De dochter van Floris, die men Berta ‘met den breden voeten’ (Mak 1976, v. 3961) noemde, werd de echtgenote van hofmeier/koning Pepijn. Het kind dat het echtpaar kreeg, was, aldus Diederic, niemand minder dan ‘coninc Kaerle van Vrankerike’ (v. 3966). Maar laten we helder zijn. In de TR treffen we de verwijzing naar Karel niet aan. Ten gevolge van de geruïneerde overlevering ontbreekt immers het slot waarin de Limburgse dichter het register, waarin Floris en zijn nageslacht vermeld hadden moeten worden. Men mag veronderstellen dat dit tekstgedeelte slachtoffer is geworden van de schaar van de anonieme boekbinder en dat ook in de TR over het nageslacht van publiekslieveling Floris werd gesproken. Maar helaas ..., bewijzen laat dit zich niet.
Op 29 december 1165 gaf keizer Friedrich Barbarossa (‘Frederik met de rode baard’) in Aken, de stad waar de vorst in 1152 tot Duitse koning was gekroond, de opdracht een oorkonde (toegankelijk via de ‘Regesta Imperii on-line’ [=RI] IV 2,2 nr. 1530) op te stellen. De Latijnse inhoud luidt in vertaling als volgt: ‘Friedrich neemt in aanwezigheid van talrijke bisschoppen en vorsten en onder de jubel van clerus en volk op de hofdag van Aken het gebeente van Karel de Grote uit de door Goddelijke wijzing herontdekte sarcofaag ter ere van de altaren en legt ze in een met edelstenen bezette schrijn [...]. Daarna geeft de voor het gebied van Aken bevoegde metropoliet Rainald von Dassel, opdracht de vorst als heilige te vereren. Friedrich en zijn gemalin Beatrix schenken de kerk (van Aken) naar aanleiding hiervan koninklijke geschenken in de vorm van gouden vazen en zijden doeken en schenken bovendien een geldbedrag van jaarlijks tien mark.’ Na de heiligverklaring wordt Aken in de oorkonden als ‘civitas imperialis’ aangeduid. Het provinciestadje wordt zo het middelpunt van het Heilige Roomse Rijk. De naam van de grote Karel (in de geopende sarcofaag lag het gebeente van een man van één meter tweeënnegentig lengte!) was na zijn heiligverklaring in het Maasland op ieders lippen. Dit geestelijke klimaat was zeer geschikt om in het land van het bronsgroen eikenhout een roman over Karels grootouders, Floris en Blancefloer, het licht te doen zien. (Winkelman 2008, 9-10). Dat dit gegeven totaal aan de historische werkelijkheid voorbij ging, deed er minder toe.