Inleiding
Geruïneerde overlevering
Omstreeks 1170-1175 schreef een ons onbekende Limburgse dichter de liefdesroman over ‘Floyris en Blantsefluor’. De man leefde, zo verraadt het taaleigen van het handschrift, ten zuiden van Venlo/ Krefeld, vermoedelijk in de omgeving van Roermond/ Heinsberg. (De Smet 1969, kol. 358). Om het grensoverschrijdende karakter van dit gebied te beklemtonen spreekt men in het onderzoek ook vaak over de Maaslandse ‘Floyris’. De Limburger componeerde zijn liefdesroman niet uit eigen fantasie, maar gebruikte als bron de Franse Florisroman, die kort daarvoor, omstreeks het midden van de 12e eeuw, vermoedelijk ergens in het zuidwesten van het Franse taalgebied was ontstaan. (Leclanche 2003, XIII-XV). De Limburgse dichter leverde een primeur! Zijn ‘Floyris’ is niet alleen de oudste niet-Franse bewerking van de Florisstof, maar bovendien één van de eerste literaire producten uit het hele Middelnederlandse taalgebied. Ook het thema, de liefde tussen twee jonge mensen van verschillende religie en stand, was nieuw. De vorm daarentegen maakt een wat archaïstische indruk. De dichter gebruikte, als hem dat zo uitkwam, nog onreine rijmen, schreef korte eenvoudige verzen. Die opzet is kenmerkend voor de vroege ontstaanstijd, zo kort na het midden van de 12e eeuw. Het Limburgse origineel is niet bewaard gebleven. Dat werd begin van de 13e eeuw door een afschrijver uit Hessen gekopieerd en daarbij licht verduitst. Kennelijk bestond er ook in Duitsland al vroeg belangstelling voor een liefdesroman van Franse origine. De tekst is een bewijs van de vroege literaire bloei van de euregio Limburg, waarvan zonder twijfel Hendrik van Veldeke – die volgens de Duitse grootmeester Gottfried van Straatsburg de eerste loot op de boom van de volkstalige dichtkunst entte – de beroemdste representant is. Tot de zogeheten Maaslandse epiek worden verder nog de liefdesromans over ‘Aiol en Mirabel’ en ‘Tristant en Ysolt’ gerekend. (Van Oostrom 2006, 175).
Het is zonder meer ergerlijk om te moeten vaststellen dat een vlijtig boekbinder het omstreeks 1500 nodig achtte, het oude handschrift waarin de Floristekst werd overgeleverd, stuk te knippen. Kennelijk was het perkament voor hem uitsluitend van waarde om als bindmateriaal te dienen waarmee hij de boekbanden van de begin 16e eeuw in zwang gekomen papieren prozaboeken, de zogeheten incunabelen, kon verstevigen. De tekst zelf interesseerde de man vermoedelijk geen fluit. Misschien kon hij (en zijn tijdgenoten) de oude tekst niet eens lezen. De boekbinder, die de fatale schaar in het perkament zette, was waarschijnlijk in een binderij in de omgeving van een kartuizer klooster in Trier werkzaam. De tekstrepen hebben die omgeving niet verlaten. Ze worden in de stadsbibliotheek van Trier bewaard. Het is in het onderzoek gebruikelijk de Limburgse fragmenten, enigszins verwarrend, naar de bewaarplaats als de ‘Trierse Floyris’ (hierna: TR) te betitelen. Terwijl pessimisten in het vak met enige wrevel aan het verwoestende werk van de knippende boekbinder denken, spreken optimisten over een bijzonder gelukje dat dankzij deze inderdaad rigoureuze conserveringsmethode tenminste nog 368, helaas gedeeltelijk zwaar beschadigde verzen van de TR zijn overgeleverd. Het geheel omvat 16 fragmentjes, elk van iets meer dan 20 versregels, daartussen ontbreken door tekstverlies telkens zo’n 80 verzen. Veel is er verloren gegaan. De hele aanloop van het verhaal, de inleiding over de ouders van Floris in Spanje, de gelukkige jeugd van de kinderen, hun scheiding daarna, de verkoop van Blancefloer naar Babylon, de zoektocht van Floris naar zijn geliefde, al deze episodes zijn niet bewaard gebleven. Het eerste fragment vertelt over de aankomst van de jongeman in Babylon en zijn ontmoeting met de bruggenwachter Darius. Het laatste fragment eindigt met zijn afscheid van de emir van Babylon en zijn voornemen naar zijn Spaanse vaderland terug te keren. (Dit nog ter informatie: De namen van de gelieven luiden in het Oudfrans Floire en Blanceflor, in het Limburgs Floyris en Blantsefluor. Wij kiezen hierna, zoals dat in het (Middel-) Nederlands gebruikelijk is, de naamvarianten Floris en Blancefloer).