in zo'n korte tijd. O, nou ja, hoeveel tijd denk jij dan? Zes maanden, riep ik. Afgesproken, zei hij. (Sindsdien is me vrijwel altijd gevraagd hoeveel tijd ík dacht nodig te hebben voor een vertaling!) We zetten handtekeningen op een velletje papier, het contract, en het lukte inderdaad om de vertaling in zes maanden te voltooien. Slopende maanden waren het, ik vond het waanzinnig spannend. De grote vraag was natuurlijk hoe het Spaans, dat ik zo prachtig vond, zou klinken in het Nederlands dat ik ervan brouwde. Ik bedacht dat ik de hele vertaling moest voorlezen voor een bandrecorder, dan zou ik te weten komen hoe het klonk. Dat was meteen de laatste keer, ik herkende mijn eigen stem niet, ik vond alles op het bandje afschuwelijk klinken en kon die vertaling dus helemaal niet beoordelen. In de vele jaren voordat ik eindelijk overging op de computer, schreef ik mijn vertalingen op blocnotes, corrigeerde die tekst vele malen tot hij bijna onleesbaar was, en typte de zaak tot slot uit op de schrijfmachine.
Ik heb geen vertaalopleiding gevolgd, heb geen theoretische ondergrond. Van de termen brontaal en doeltaal hoorde ik pas jaren later, toen ik Kitty van Leuvens proefschrift Vertaling en origineel (1984) las. Daarin beschreef ze ook ‘verschuivingen’ in onder meer een vertaling van mij, en wel zo minutieus dat ik het gevoel had dat ze op mijn schouder zat mee te kijken en benoemde wat ik allemaal uithaalde tijdens mijn werk. Heel interessant. De controverse tussen haar en haar tegenstanders heb ik dan ook nooit echt begrepen.
Toen ik aan mijn eerste vertaling begon, kocht ik een boekje, The Art of Translation, geschreven door ik weet niet meer wie. Na een paar bladzijden werd de behoefte aan de praktijk te groot, en ik heb het nooit meer ingezien. Dus geen vertaaltheorie, laat staan een ‘vertaalstrategie’. Dat leek me de omgekeerde wereld: misschien zou je een strategie kunnen afleiden uit mijn vertaling, maar er van tevoren een bedenken? Het kwam niet bij me op. Mijn onwetenschappelijke systeem bestond eruit me regelrecht in het spel met die twee talen te storten, zonder erover na te denken waarom ik precies deed wat ik deed. Ik deed, en ik moest het goed doen. Als iets goed klonk in het Spaans, moest het ook goed klinken in het Nederlands. Er moest worden gezocht, gevraagd, geprobeerd, gecorrigeerd, hardop gelezen, alles desnoods herschreven op nog meer blocnotes... Gelukkig waren de reacties op mijn werk gunstig. In de jaren zeventig en tachtig werd in de kranten terecht vrij veel aandacht besteed aan de Latijns-Amerikaanse literatuur. Er werden weinig, maar toch iets meer woorden aan de kwaliteit van onze vertalingen gespendeerd dan tegenwoordig. Ik had niet te klagen, er was dus geen enkele reden om niet door te gaan op de ingeslagen weg.
Nadat Kitty van Leuven in 1987 tot hoogleraar was benoemd aan het Instituut voor Vertaalwetenschap aan de uva, nodigde zij me een keer uit om een lezing te houden over vertalen. Voor die gelegenheid bekeek ik mijn eerste vertaling, Mrs. Caldwell spreekt met haar zoon van genoemde Cela, met kritische ogen, die intussen al heel wat meer vertaalervaring hadden. Bij het lezen van de Nederlandse tekst vreesde ik niet veel te melden te hebben. Toen ik het origineel ernaast legde, kwamen er toch allerlei interessante beginnersfouten tevoorschijn, onder andere op het gebied van de woordvolgorde die in Spaanse zinnen nogal kan verschillen van de Nederlandse. Ook ontdekte ik andere fouten, een echt stomme was: ik schreef dat een man aan een ‘hernia’ leed, denkende dat hij iets aan zijn rug mankeerde, terwijl ik bij herlezing ontdekte dat het om een zakbreuk ging. Al heet dat officieel ‘hernia’, de eerste gedachte gaat toch naar de rug. En dat was in dit verband duidelijk niet correct.