Filter. Tijdschrift over Vertalen. Jaargang 23
(2016)– [tijdschrift] Filter. Tijdschrift over Vertalen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |||||||||||||||
Kris Peeters
| |||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||
Oorlog al sinds meer dan vijfentwintig jaar een succesformule is (Viart & Vercier 2005: 127-141, Viart 2008, Schoentjes 2009). Hoofdstuk na hoofdstuk worden die clichés - de mobilisatie, de achtergebleven geliefde, de eerste charges, dood en verminking, kanongebulder en shrapnel, gassen en ratten en luizen, desertie en het vuurpeloton, enzovoort - in een razend tempo en op bijzonder filmische wijze op de lezer losgelaten. Niet alleen de roman, ook het verhaal is dus nogal dunnetjes, zelfs banaal. De manier waarop het wordt verteld is dat evenwel allerminst. Drie facetten van de tekst vallen daarbij in het bijzonder op en het zijn alle drie niet te onderschatten vertaalmoeilijkheden: het ironische metadiscours dat de geromantiseerde banaliteit en het sensatiebeluste realisme van al dat literaire oorlogsleed aan de kaak stelt (Schoentjes 2012); de bijzondere syntaxis en de beeldrijke muzikaliteit van Échenoz' filmische stijl; en de veelheid aan alledaagse details en contemporaine realia waarmee de minimalist Échenoz gestalte geeft aan de snel veranderende wereld van het hoofdpersonage. De online versie van dit artikel gaat dieper in op de wijze waarop deze drie aspecten de vertaler voor heel wat uitdagingen hebben gesteld. In deze bekorte versie concentreren we ons op de muzikaliteit van Echenoz' stijl, die hij zelf omschrijft als de ‘soundtrack’ die bij zijn oorlogsverhaal hoort (Mercier 2012). Achter de clichés gaat inderdaad een snelle en strak gecomponeerde vertelling schuil die de ironische benadering van het minimalisme verzoent met Échenoz' typische, laconiek-documentair-filmische stijl. De openingspassage van de roman kan daarbij gelden als een programma: Comme le temps s'y prêtait à merveille et qu'on était samedi, journée que sa fonction lui permettait de chômer, Anthime est parti faire un tour à vélo après avoir déjeuné. Ses projets: profiter du plein soleil d'août, prendre un peu d'exercice et l'air de la campagne, sans doute lire allongé dans l'herbe puisqu'il a fixé sur son engin, sous un sandow, un volume trop massif pour son porte-bagages en fil de fer. Une fois sorti de la ville en roue libre, pédalé sans effort sur une dizaine de kilomètres plats, il a dû se dresser en danseuse quand une colline s'est présentée, se balançant debout de gauche à droite en commençant de suer sur son engin. (7) Omdat het weer zich er prima voor leende en het zaterdag was, een dag die hij uit hoofde van zijn functie vrij mocht nemen, ging Anthime na de lunch een stukje fietsen. Zijn plannen: genieten van de volle augustuszon, wat aan beweging doen, de gezonde land- | |||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||
lucht opsnuiven en waarschijnlijk languit in het gras liggen lezen, want op zijn draadijzeren bagagedrager had hij met een riempje een te zwaar boek vastgebonden. Nadat hij freewheelend de stad had verlaten en moeiteloos trappend een tiental vlakke kilometers had afgelegd, moest hij uit het zadel komen toen er zich een heuvel aandiende, hij bewoog staand van links naar rechts en begon te zweten op zijn fiets. (7)
De banaliteit van een zaterdags fietstochtje gaat hier gepaard met heel wat stilistische details die, zoals steeds bij Échenoz, herkenbaar en verre van onschuldig zijn. Wat wellicht het eerst opvalt aan deze openingspassage is de bijzondere syntaxis en met name de ongebruikelijke werkwoordtijden (est parti, a fixé, sorti, pédalé, il a dû) en zinsconstructies. Échenoz vertelt zijn verhaal in de passé composé, de voltooid tegenwoordige tijd, en niet in de passé simple (het preteritum) die in Franse fictie gebruikelijk is. In combinatie met de frequente participiumconstructies door de ellipsis van het hulpwerkwoord (sorti, pédalé), de asyndetische zinsbouw (het gebrek aan voegwoorden, in het bijzonder ‘et’) en averbale constructies (Ses projets:) leidt die passé composé tot een ongedurige, notitie-achtige opsomming van handelingen, die bovendien een beeldend effect sorteert en ook metadiscursieve implicaties heeft. Voor meer daarover verwijs ik de lezer graag naar de online versie van deze bijdrage. Ook een tweede aspect van de tekst wordt daar uitvoerig behandeld. Dat betreft Echenoz' ongewone woordkeus en met name zijn voorkeur voor niet-alledaagse woorden of uitdrukkingen. Vaak gaat het om recente mechanische uitvindingen die een rol spelen in de industriële oorlog: de fiets, die in de geciteerde openingspassage tot twee keer toe son engin (zijn toestel of machine) wordt genoemd, un sandow (een rubberen snelbinder of spanband), fil de fer (ijzerdraad), en roue libre (in vrijloop). De tekst staat bol van dat soort verwijzingen naar al de uitvindingen, ontdekkingen en vernieuwingen die de oorlog met zich heeft meegebracht en die Échenoz vaak opdist in ironische bemerkingen en opsommingen (Schoentjes 2012). Op het derde aspect van de tekst, dat een vertaler voor moeilijke keuzes stelt, ga ik hier wel dieper in, namelijk de geluiden van de oorlog, de ‘soundtrack’ van het boek: Échenoz' flaubertiaanse gevoel voor (vaak drieledig) ritme en muzikaliteit, voor poëzie in proza, voor klank. De tekst vertoont heel wat assonanties en alliteraties, allerhande stijlfiguren, discrete refreintjes, enzovoort. Vaak geeft het poëtische klankspel ook aanleiding tot het gebruik van vreemde collocaties of metaforen en ongebruikelijke of ongewone woorden (zoals de juist geciteerde ‘sandow’ die deel uitmaakt van een allitererend octosyllabisch parallellisme: ‘sur son engin, sous un sandow’). In de ironisch-idyllische openingspassage die we citeerden, gaat het voornamelijk om alliteraties, maar ook om dichterlijke ritmes in octosyllaben, decasyllaben en alexandrijnen. Dat valt het meest op voor het incipit, dat klinkt als het openingsvers van een tienlettergrepig lentesonnet: Comme le temps s'y prêtait à merveille maar in feite beantwoordt bijna de volledige openingspassage aan een poëtisch ritme, waarvan de eenheden vaak samenvallen met een allitererende woordgroep, zoals ‘profiter du plein soleil d'août’, ‘sans doute lire allongé dans l'herbe’ of ‘sur son engin, sous un sandow’. Het Nederlands heeft vanzelfsprekend een ander ritme en een andere klank dan de bron- | |||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||
taal. Het is dus niet zo zinvol om op te merken dat al dat moois voor een deel en noodgedwongen verdwenen is in de vertaling. Veeleer moet benadrukt worden dat de vertaler duidelijk bewust is omgesprongen met het belang van ritme en klank voor de poëtica van de tekst, met de middelen die eigen zijn aan de doeltaal. Naast een quasi identieke syntaxis en interpunctie, zijn enkele van de bovenstaande poëtische zinsneden succesvol vertaald in hendekasyllaben (het traditionele elflettergrepige vers van Petrarca's Canzoniere dat ook in het Nederlandse sonnet veelvuldig voorkomt, van Vondel en Hooft tot Kloos), octosyllaben en een occasionele alexandrijn. Alliteraties daarentegen zijn vaak noodgedwongen verloren gegaan, maar dat wordt gecompenseerd door het erg mooie ‘languit in het gras liggen lezen’ (voor ‘lire allongé dans l'herbe’) en door De Haans aandacht voor Échenoz' woordkeuze (vgl. ‘de volle augustuszon’ voor het ongewone allitererende ‘profiter du plein soleil d'août’) en de personificatie in ‘toen er zich een heuvel aandiende’ (‘quand une colline s'est présentée’). Het zesde hoofdstuk, dat de dagmarsen van de Ardennen terug naar het uiteindelijke front tot onderwerp heeft, bevat een ander mooi voorbeeld van hoe kleine afwijkingen van de standaardtaal via poëtische procedés de tekst meteen ook een filmisch karakter verlenen: Le long de leur route, de petites grappes rura-
les acclamaient les soldats. (44)
stonden [...] overal op hun weg, kleine groepen
plattelanders die de soldaten toejuichten. (43)
Deze impressionistische beschrijving is een voorbeeld van een hypotypose, d.i. een stijlfiguur waarbij de auteur een scène kort en beeldend neerzet, zodat het lijkt alsof men hetgeen beschreven wordt eerder ziet dan hoort (of leest) (Quintilianus 2007: ix, 2, 40). Échenoz' dichterlijke beschrijving (letterlijk: kleine plattelandstrosjes) combineert een interne focalisatie met een visuele metafoor en een alliteratie op - p - en -r-. Wat beschreven wordt is wat Anthime ziet: van een zekere afstand lijken de landbouwers aan de kant van de weg op kleine opeengepakte trosjes. Zo creëert de schrijver een visueel effect dat in de vertaling toch wel verdwenen is, hoewel De Haan de ongewone uitdrukking compenseert met het eveneens ongewone en op -p- en - r - allitererende ‘groepen plattelanders’. Ook het derde hoofdstuk bevat een mooi voorbeeld van Échenoz' doorgedreven aandacht voor geluiden en de wijze waarop hij die geluiden als een meesterlijk stilist in de tekst laat doorklinken. Blanche verlaat de ouderlijke woning en hoort vanuit de hal hoe haar ouders achter de eetkamerdeur ontbijten: Là - ronflement rauque du couteau à pain sur la croûte, tintement de petites cuillers dans les effluves de chicorée -, ses parents achèvent leur petit déjeuner: peu d'échanges perceptibles entre Eugène et Maryvonne Borne: grondeuses déglutitions du directeur d'usine, exhalaisons mélancoliques de l'épouse du directeur d'usine. (25) Daar - rauw gekras van het broodmes over de korst, gerinkel van lepeltjes in de cichoreidampen - zijn haar ouders bijna klaar met ontbijten. Weinig hoorbare uitwisselingen tussen Eugène en Maryvonne Borne: mopperig ingeslikte lettergrepen van de fabrieksdirecteur, melancholische uitademingen van de fabrieksdirecteursvrouw. (25-26) | |||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||
Het ‘rauw gekras van het broodmes over de korst’, het ‘gerinkel van lepeltjes’ en zelfs de ‘mopperig ingeslikte lettergrepen’ van Eugène Borne, je hoort het, ook als doeltaallezer, allemaal gebeuren. De verdienste van Martin de Haan is niet gering. Dit soort speelse afwijkingen van de standaardtaal maken dat elke tekst van Échenoz overduidelijk zijn stilistische handtekening draagt en dat op elke pagina. Échenoz' proza is juist zo herkenbaar omdat hij niet alleen de idiomatische syntaxis maar ook het standaardlexicon doorbreekt ter wille van het ritme en de daarmee gepaard gaande sonoriteit van de zin. Waar Échenoz' aandacht voor de klank van zijn proza evenwel het meest efficiënt wordt, is in zijn beschrijvingen van de vele geluiden die bij de oorlog horen. In een interview op France culture (Mercier 2012) omschrijft de auteur zijn streven naar de juiste klank als een zoektocht naar de passende soundtrack (‘bande son’) bij de vertelde gebeurtenissen. Die soundtrack definieert hij als een maximale overeenkomst tussen de ‘polyfone donder’ van de oorlog en het ritme, tussen het geluid dat beschreven wordt en het geluid van de tekst. De volgende passage, die deze ‘polyfone donder’ (p. 75) weergeeft, is een mooi voorbeeld van hoe de oorlogsgeluiden, via woordspel en syntaxis, tot in de klankkleur van de tekst doordringen: Et dès le lendemain matin ça n'a plus eu de cesse encore, dans le perpétuel tonnerre polyphonique sous le grand froid confirmé. Canon tonnant en basse continue, obus fusants et percutants de tous calibres, balles qui sifflent, claquent, soupirent ou miaulent selon leur trajectoire, mitrailleuses, grenades et lanceflammes, la menace est partout (77-78) En de volgende ochtend ging het meteen weer zo door, in de eeuwige polyfone donder en de nog verhevigde strenge kou. Bulderend kanon als basso continuo, sissend inslaande granaten van alle kalibers, kogels die fluiten, klapperen, zuchten of miauwen al naar gelang hun baan, mitrailleurs, granaten en vlammenwerpers, de dreiging komt van alle kanten (75) De onomatopeïsche densiteit van deze zinnen is buitengewoon hoog: niet alleen somt Échenoz hier soorten van geluiden op als betrof het de variaties van een polyfone canon - het Franse woord ‘canon’ duidt zowel op het vuurwapen als op het muziekgenre -, die geluiden doordringen ook de woorden zelf. De alliteraties op - p -, - t -of - s - en de nasale assonanties op [ ] (-on) of [ ] (-an) imiteren ‘le perpétuel tonnerre polyphonique’, ‘canon tonnant en basse continue’, ‘obus fusants et percutants de tous calibres’, ‘balles qui sifflent’ en die ook al fluiten in de openingszin: ‘ça n'a plus eu de cesse encore’. Ook hier weer is het voor de vertaler onmogelijk om die lexicale klankkleur in een identieke vorm te behouden, maar De Haan toont zich eens te meer aandachtig en creatief: ‘sissend inslaande granaten’ is een mooie vondst en dat geldt ook voor de wijze waarop hij het participium handig omzeilt en bovendien succesvol allitereert in ‘Bulderend kanon als basso continuo’.
Het mag duidelijk zijn dat Échenoz vertalen geen sinecure is. De Franse grootmeester van het detail vergt het uiterste van zijn vertalers en dat geldt voor meer dan een aspect van de stijl en inhoud van 14. Zowel de syntaxis als woordkeus en de vele muzikaal-dichterlijke en laconiek-realistische details die de tekst dooraderen tonen aan dat zelfs de meest minimale elementen van | |||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||
Échenoz' woordkunst nooit zomaar details zijn. Maar de (gedeeltelijke) detailanalyse die we hier kort voorgesteld hebben toont evengoed aan dat Martin de Haans aandachtige en creatieve vertaling het citaat van Échenoz dat als opschrift bij deze bijdrage is gekozen op zijn minst nuanceert. Uiteraard gaat de originele klankkleur van de tekst verloren wanneer die tekst in een andere taal overgaat, maar het is niet onmogelijk om met de nodige creatieve aandacht en met stilistische middelen die de doeltaal biedt een volwaardige, zij het andere, versie van de tekst te scheppen. De vertaler heeft met andere woorden een eigen klankkleur en een eigen ritme in de doeltekst weten te leggen die een waarde op zich hebben en die waarde bestaat erin dat ook de Nederlandstalige lezer zich een duidelijk beeld kan vormen van Echenoz' poëtica. Niet alleen Jean Échenoz, maar ook Martin de Haan is een begenadigd stilist die erin geslaagd is om de idiosyncratische eigenheid van Échenoz' schriftuur over te brengen in beeldend, ritmisch en klankrijk Nederlands. Daarom sluiten we ons bij wijze van conclusie graag aan bij het oordeel van Margot Dijkgraaf in NRC Handelsblad van 6 februari 2015: 14 is inderdaad ‘een weergaloze Échenoz in een magnifieke vertaling’. Jean Échenoz, 14. Uit het Frans vertaald door Martin de Haan. Breda: De Geus, 2015. Een langere versie van dit artikel is te vinden op Webfilter: http://www.tijdschrift-filter.nl/jaar-gangen/2016/231.aspx | |||||||||||||||
Bibliografie
|
|