Filter. Tijdschrift over Vertalen. Jaargang 21
(2014)– [tijdschrift] Filter. Tijdschrift over Vertalen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 3]Vertalers worden wel vergeleken met de Romeinse god Janus, die twee gezichten heeft die in tegengestelde richtingen kijken. Het ene gezicht is gericht op de brontekst die roept om een Nachleben, die voort wil leven, het andere op de ontvangende cultuur, die wil toe-eigenen, om assimilatie vraagt. Ook de hervertaling heeft twee gezichten, het is een vertaling die zich richt op de toekomst, op het bereiken van een nieuw publiek, maar ook op het verleden, op eerdere vertalingen en deze wil overschaduwen of in elk geval een eigen plaats ernaast wil opeisen. In dit nummer tonen wij welke rijkdom het verschijnsel hervertaling, in zowel historisch als theoretisch opzicht, kan opleveren. (ck)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ivo Smits
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(1977-1985), Chinees (1980), en weer in het Engels (2001). Het kritische succes van Waleys vertaling valt zonder meer ook toe te schrijven aan de kwaliteiten van de brontekst, maar had zeker veel te maken met zijn ingrepen in de tekst van Murasaki. Het is wel vaker gezegd: Waley, die zelf aan de rand van de Brits-avantgardistische Bloomsburygroep opereerde, maakte van Het verhaal van Genji een moderne psychologische roman. Het wonderbaarlijke van Het verhaal van Genji zit 'm vooral in de rijkdom aan psychologische portrettering van de vele personages (het zijn er honderden) in een stijl die observatie afwisselt met directe emotionele ervaring en beide vastlegt in een taal die zich om de haverklap uit in halve verwijzingen naar andere literatuur. Maar het is veelzeggend dat Virginia Woolf toen zij Waleys vertaling van het eerste deel las, net toen zij Mrs Dalloway voltooid had, in de auteur van Het verhaal van Genji een vroege geestverwante herkende (Woolf 1925). Het is even veelzeggend dat een recensent van het tweede deel van Waleys vertaling stelde dat ‘Murasaki's stijl de suggestie oproept van die van mevrouw Virginia Woolf’.Ga naar eindnoot2 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1930: ‘wel een zeer bijzondere wereld’Toen Jos Vos in 2013 zijn lang verwachte vertaling van het elfde-eeuwse Japanse epos Het verhaal van Genji publiceerde, besefte niet iedereen dat dit weliswaar de eerste integrale omzetting direct vanuit de brontaal was, maar niet de eerste Nederlandse vertaling van dat werk. Twee - of ruim gemeten drie - eerdere Nederlandse vertalingen gingen eraan vooraf. Al deze eerdere vertalingen waren incompleet en vertalingen vanuit het Engels. De eerste Nederlandse vertaling van Het verhaal van Genji is een vrijwel geheel vergeten hoofdstuk in Nederlandse nieuwsgierigheid naar literatuur uit Japan; met name daarom, maar ook vanwege haar verknooptheid met de geschiedenis van Japanstudies in Nederland, verdient zij hier ruimere aandacht dan de latere vertalingen. In 1930 publiceerde de journaliste, vertaalster en romanschrijfster Ellen Forest (1878-1959) Het verhaal van prins Genji, waarvan een herdruk verscheen in 1936. Haar boek was een vertaling van het eerste deel van Waleys vertaling uit 1925. Forest volgt over het algemeen vrij getrouw Waleys tekst, tot en met de opdracht aan Waleys levenspartner Beryl de Zoete (1879-1962) en de korte ‘Voorrede’ waarin de vertaler (d.w.z. Waley, niet Forest) aangeeft dat dit boek een begin moet vormen van een groot project, de integrale vertaling van Murasaki's tekst. De stofomslag draagt naast een sprookjescitaat dat Waley in het Frans had opgenomen, en dat als titel van dit artikel is gebruikt,Ga naar eindnoot3 ook de wat bizarre aanprijzing ‘Realistische Japansche Roman’. Intrigerend is dat Forest ook het nodige in de marge tóévoegt aan Waleys vertaling. Deze toevoegingen zijn een samenwerkingsproject tussen haar en haar japanologische echtgenoot. Ellen Forest was een pseudoniem van de schrijfster Lucy Mary Franssen. Na een eerder huwelijk hertrouwde zij in 1919 met de vijftien jaar jongere taalkundige en japanoloog Jan Lodewijk Pierson Jr. (1893-1979). Pierson zou in de jaren 1930-1933 hoogleraar Japans aan de Rijksuniversiteit Utrecht zijn. Hoe zij elkaar leerden kennen is niet duidelijk, maar het heeft er alle schijn van dat haar interesse in Japan niet aan Pierson te danken was maar uit haarzelf voortkwam en dat Piersons interesse in Japan geïnspireerd was door Forest. Schijnbaar volgde zij twee jaar lang lessen Japans bij de Leidse hoogleraar Marinus Willem de Visser (1875-1930), die vooral aan huis college gaf. Er is zelfs de suggestie dat Piersons verblijf in Japan in de jaren 1920-1924, met haar en haar dochter | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit haar eerste huwelijk, was ingegeven door Forest. Pierson zou pas na dit Japanverblijf, in 1924, Japans gaan studeren in Leiden, onder De Visser (Shionozaki 1994: 90-91). Hun gezamenlijk verblijf leverde in eerste instantie Forests succesvolle roman Yuki San op (Forest 1924).Ga naar eindnoot4 Een tweede product was haar vertaling van Het verhaal van Genji (Murasaki Shikibu 1930). Dat zij bij dit vertaalproject uitgebreide steun kreeg van haar echtgenoot lijdt geen twijfel. Forests toevoegingen aan Waleys vertaling, altijd in de vorm van voetnoten, vallen in twee categorieën uiteen: algemene culturele informatie en aanvullingen op de gedichten die de personages in Het verhaal van Genji citeren of zelf improviseren. Forests beslissingen om nadere toelichting te verschaffen lijken nogal op willekeur gebaseerd en vaak ingegeven door haar eigen ervaringen in Japan, zodat van veel informatie de pointe onduidelijk is en deze eerder betrekking heeft op het Japan van de vroege twintigste dan op dat van de vroege elfde eeuw. Zo geeft Forest als toelichting bij ‘het beddek’ (Waley: ‘the bed clothes’): ‘Futon, dik gewatteerd dek’ (p. 63), terwijl hovelingen in de Heianperiode (794-1185) onder kleren sliepen en niet onder een futon. Van sommige, apert onjuiste, toelichtingen is onduidelijk waarop Forest zich baseert, zoals haar observatie over ‘De boom of pilaar, die de familie symboliseert en waaromheen ieder Japansch huis gebouwd is’ (p. 76). Een aantal keren toont Japan zich als sprookjesland, zoals wanneer Forest stelt dat ‘[d]e gewone Japanner wil, dat, wanneer men voor 't eerst ergens op bezoek komt, men de vrouw des huizes drie bloemen van den dag en van het seizoen op 'n opengeslagen waaier aanbiedt’ (p. 85). Ook deze informatie is - helaas - onjuist. Zonder meer intrigerend is Forests omgang met een belangrijk aspect van Het verhaal van Genji waarmee Waley zelf worstelde, de poëzie. Een wezenlijke karakteristiek van de brontekst is dat, zoals het hoorde in hoofse Japanse kringen, personages zich voortdurend uiten in dichtvorm. Murasaki's verhaal telt dan ook bijna achthonderd gedichten. Deze gedichten, maar ook ‘gewone’ dialogen en overpeinzingen staan bol van verwijzingen naar oudere poëzie uit Japan en China. Waleys vertaalstrategie was doorgaans om de gedichten ofwel niet te vertalen ofwel in proza weer te geven als gesproken zinnen, dan wel alleen te melden dat een personage zich in dichtvorm uit. Forest daarentegen geeft met grote regelmaat niet alleen de brontekst van de gedichten maar ook een vertaling waar deze bij Waley ontbreekt, of een alternatieve vertaling in de gevallen waarin Waley wel een weergave levert. Ellen Forest (1930)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is in de behandeling van de gedichten dat Forests samenwerking met haar echtgenoot Pierson duidelijk wordt. Allereerst moeten we aannemen dat Forest, hoewel zij misschien wel een zekere mate van modern Japans beheerste, niet in staat was de elfde-eeuwse brontekst te lezen. Al verwijst zij met regelmaat naar ‘den Japanschen tekst’, inclusief pagina- en alineanummers, gaandeweg afgekort tot cryptische codes als ‘(184. 7)’, uit haar commentaar blijkt duidelijk dat zij nauwelijks bekend was met de realia die in Het verhaal van Genji worden genoemd. Haar man daarentegen beheerste verschillende vormen van het klassiek Japans uitstekend.Ga naar eindnoot5 Een andere aanwijzing is de notatie van de brontekst van de gedichten. Daarvoor hanteert Forest een ook voor die tijd zeer idiosyncratisch transcriptiesysteem voor het Japans, dat ontworpen was door Pierson. Pierson had deze vorm van transcriptie, die hij in 1929 introduceerde als een ‘ideaal spellingsysteem’ waarin transliteratie en transcriptie samenvallen, bedacht voor het Oud-Japans, de taal van de zevende en eerste helft van de achtste eeuw, maar gaf ook een variant voor het Japans van de eeuwen daarna. Ook de aanpak van de poëzievertalingen, waarbij een zo letterlijk mogelijke weergave van het Japans werd nagestreefd, is volledig in lijn met Piersons opvattingen. Al in 1929 stelde hij dat alleen letterlijke vertalingen uit het Japans zinvol waren, een uitgangspunt waaraan hij zijn leven lang trouw bleef: Some editors prefer a perfect English translation to a more literal rendering, which is more than merely a personal preference. I think any poem written in literary English, remains an english poem with various topics. If one wants to taste the real flavour of a language so far away in time and space as these japanese uta's [gedichten; is] from the 7th and 8th centuries, one must translate as literally as possible, which means that the japanese way of thinking and feeling must be revealed to the western mind. (Pierson 1966: xvi)Ga naar eindnoot6 In die zin is de eerste Nederlandse vertaling van Het verhaal van Genji het product van een samenwerking tussen een vrijgevochten eigenzinnige vrouw en een minstens zo idiosyncratische taalkundige. Forests keuze om Het verhaal van Genji te vertalen is baanbrekend te noemen. In 1930 kende Nederland nauwelijks literaire vertalingen van Japanse literatuur, laat staan van klassiek Japanse teksten. Eén eerdere uitzondering was een prozabewerking, uit het Japans, van stukken voor het poppentheater van de toneelschrijver Chikamatsu Monzaemon (1653-1725) door S. van Praag die verscheen in 1927 (Tsjikâmats 1927). Van Praag was een student geweest van de Leidse hoogleraar De Visser. Al was De Vissers onderzoek primair gericht op de folklore van Japan, hij heeft ook aandacht gehad voor klassieke Japanse literatuur; de interesse daarvoor bij zijn studenten lijkt telkens op hem terug te leiden. Van Praag noemt De Vissers steun. Opvallender is dat De Visser ook tijd maakte om zich in te lezen in Het verhaal van Genji. Al kort na zijn benoeming als hoogleraar aan de Leidse universiteit in 1917 introduceerde hij Het verhaal van Genji bij een publiek van kunstliefhebbers, waarbij hij een poging deed iets te laten voelen van ‘de groote bekoring, die er voor de Japanners uitging van een oude en toch nooit verouderde geschiedenis. vol levende werkelijkheid, hartstocht en zielestrijd’ (De Visser 1918: 111).Ga naar eindnoot7 Ook las hij delen van de brontekst met enkele van zijn studenten, onder wie Pierson (Pierson 1929: 3). Mogelijk heeft die leeservaring Pierson alert gemaakt op | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het Britse succes van Waleys vertaling. Op het moment dat zijn vrouw net begonnen moest zijn aan haar versie daarvan, noemde hij Waley ‘the clever translator of the Genźi-mono-gatari’ (idem). Hoewel Het verhaal van Genji dus op de radar van Pierson stond, blijft Forests keuze voor een vertaling van wat we tegenwoordig ‘Waleys Genji’ noemen intrigerend, omdat zowel Forest als Pierson vergaande fascistische sympathieën koesterden. Er bestaat op het oog een tegenstrijdigheid op ten minste twee niveaus tussen sympathie voor het fascisme in de jaren twintig en Waleys weergave van het Heianhof, die een gevoelige maar ook ‘decadente’ wereld schetst. De fascistische cultus van vroegtwintigste-eeuwse Europese stoerheid laat zich ogenschijnlijk moeilijk rijmen met de cultus van emotionele verfijning van de elfde-eeuwse Japanse hoveling. Sommigen aan het begin van de twintigste eeuw vonden Genji's wereld ronduit decadent, onder wie Karl Florenz (1865-1937). Florenz, een literatuurhistoricus die jaren aan de keizerlijke universiteit van Tokio had gedoceerd, was een bekende van Pierson en werkte in de jaren dertig mee aan diens taalkundige project. De ogenschijnlijke emotionele zwakheid of ‘vrouwelijkheid’ van het Heianhof verklaarde hij door de cultuur ervan te kenschetsen als een waarin ‘vrouwen van geboorte om het zo te zeggen in de arena traden met hen die als vrouwen waren opgevoed’ (Florenz 1909: 198). Op een heel ander ideologisch niveau bestond een tegenstelling waarvan Forest en Pierson zich mogelijk niet bewust waren, in de zin dat Waleys vertaling het product was van pacifistische Bloomsburykringen. Dat is onder meer saillant in de wetenschap dat de aanleiding voor Piersons zelfgekozen ontslag was dat hij zich niet gesteund voelde door het college van bestuur van de Rijksuniversiteit Utrecht toen hij een student in 1933 de toegang tot zijn college wilde ontzeggen omdat deze een pacifistisch ‘gebroken geweertje’ op zijn revers droeg (Vos 1989: 375).Ga naar eindnoot8 Waley en zijn levensgezellin Beryl de Zoete daarentegen oriënteerden zich in deze periode op het communisme (Ury 1986: 33);Ga naar eindnoot9 Virginia Woolf en haar man waren uitgesproken pacifistisch. Het programma van ‘Waleys Genji’ stond op gespannen voet met de sympathieën van het echtpaar Forest voor Benito Mussolini (1883-1945). Forest en Pierson onderhielden een langdurige persoonlijke vriendschap met Mussolini, die Forest als journaliste naar eigen zeggen al in 1905 voor het eerst had ontmoet in Antwerpen (Forest 1960: 22-28, 71-72, 78-79, 82-85).Ga naar eindnoot10 Ook aan Piersons kant bestond een sympathie voor het fascisme: zijn vader, de bankier J.L. Pierson Sr. (1854-1944) - wiens familiekapitaal garant stond voor Piersons financiële onafhankelijkheid en wiens erfenis de keuze voor een ontslag van de Rijksuniversiteit Utrecht eenvoudiger gemaakt moet hebben -, attendeerde het jonge echtpaar al op de belofte van Mussolini's programma (idem: 33-34). In het kader van zijn historisch-taalkundig onderzoek bezocht Pierson in de periode 1927-1932, met Forest, ten minste drie keer de dichter, docent Japanse literatuur en politicus Shimoi Harukichi (1883-1954) in Rome, die tijdens zijn verblijf in Italië grote affiniteit met het fascisme ontwikkelde, vriendschapsbanden onderhield met Mussolini en Gabriele D'Annunzio (1863-1939) en in Japan eind 1924 de fascistische Kōkoku Seinentō-partij oprichtte (Shionozaki 1994: 93-94; Fujioka 2011). Met andere woorden, Piersons interesse in het oude Japan, en daarmee waarschijnlijk ook die van Forest, was niet in tegenspraak maar zelfs nauw verbonden met bewondering voor de schijnbare daadkracht van fascistisch Italië en militaristisch Japan.Ga naar eindnoot11 De Nederlandse kritiek reageerde misschien | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet in groten getale op Het verhaal van prins Genji maar wel altijd welwillend, waarbij ook steevast Forests reputatie als vertaalster werd aangestipt.Ga naar eindnoot12 De wereld van het Heianhof lag nog ver weg: ‘Het boek schetst Japansche toestanden en toont aan, dat in Japan reeds een hooge beschaving bloeide toen Europa zich voor het eerst begon te ontwikkelen, hoewel men natuurlijk niet uit het oog moet verliezen, dat de geschiedenis speelt in het Oosten.’ Toch was er erkenning voor de ‘wel een zeer bijzonder wereld’ die Murasaki's verhaal bood, ‘den scherpen kijk op het menschelijk karakter’ daarin en ‘de dichterlijke wijze waarop de personen hun gedachten in vormen gieten’. De eerste Nederlandse vertaling van Het verhaal van Genji was ingebed in een dualistische interesse in het oude Japan en affiniteit met fascistisch gedachtegoed, maar was ook het resultaat van een bijzondere samenwerking tussen twee eigenzinnige en autoritaire maar nauw met elkaar verbonden personen die baanbrekend werk verrichtten voor de Nederlandse literaire kennismaking met Japan. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1969 en 2000: ‘een wereld van schoonheid’Baanbrekend als Forests vertaling was, zo compleet was de vergetelheid waarin haar werk snel verzonk. Dus toen in de jaren zestig de latere P.C. Hooftprijs-winnaar H.C. ten Berge het Japanse middeleeuwse nō-theater leerde kennen en ontdekte dat een aantal van die verstilde en poëtische stukken terug te voeren waren op Het verhaal van Genji, was het begrijpelijk dat hij maagdelijk literair terrein leek te ontdekken. Een eerste vingeroefening in zijn vertaling van Het verhaal van Genji verscheen in 1969, toen hij een aantal nō-stukken vertaalde en als ‘bron’ het vierde hoofdstuk van Murasaki's epos toevoegde. Ten Berges fascinatie voor het oude Japan paste naadloos in zijn brede belangstelling voor literaire culturen buiten het zicht van Europa, maar in het bijzonder trok hem de literaire cultuur van toespelingen, die vooral in de gedichten terug te vinden is. Het middeleeuwse theater leidde zo tot een duurzame voorliefde voor Murasaki's epos waarin ‘een wereld van schoonheid’ te ontdekken viel (Ten Berge 1969. Zie ook Ten Berge 1980: 98-116, Hartman & Marttin 2006: 4; Breedt-Bruyn 2000). Ook Ten Berges vertaling uit 1969 van dat ene hoofdstuk was gebaseerd op die van Waley. In 2000 volgde een reprise met een grotere selectie van hoofdstukken uit Het verhaal van Genji. Inmiddels was in 1976 een nieuwe Engelse vertaling verschenen, van de hand van Edward Seidensticker. Een belangrijke motivatie voor de japanoloog Seidensticker om naast Waleys inmiddels canonieke vertaling een tweede Engelse versie het licht te laten zien, had ironisch genoeg te maken met veel van wat Waleys versie zo geliefd had gemaakt: de vrijheden die Waley zich had veroorloofd in parafrase, weglatingen en toevoegingen. Ook de precisie van Seidenstickers notenapparaat heeft Ten Berge duidelijk de nodige bevrediging verschaft; zijn voorliefde voor verwijzingen kreeg een echo in zijn eigen noten. Maar bovenal is Seidenstickers versie ‘droger’ dan die van Waley. Zo werd een tweede Engelstalige standaard gecreëerd voor de appreciatie van Murasaki's tekst: literair maar ‘vrij’ versus precies maar misschien ook wat pedant. Ten Berge koos in zijn vertaling in 2000 voor een stilistisch amalgaam van beide Engelse versies (Ten Berge 2000: 236-237). Hij gaf de brille van Waley niet volledig op maar ontkwam niet aan een zekere mate van geserreerdheid die Seidensticker aandroeg. Een vergelijking van deze korte passage uit 1969 en 2000 maakt dat invoelbaar: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij was in een eenvoudig rijtuig zonder voorrijders gekomen. Niemand kon mogelijkerwijs raden wie hij was en daar hij zich geheel op zijn gemak voelde, leunde hij voorover en nam het huis bedachtzaam in zich op. De deur, eveneens van een soort traliewerk gemaakt, stond op een kier, en hij kon voldoende van het interieur zien om zich te realiseren dat het een zeer bescheiden en armelijk ingericht verblijf was. (Ten Berge 1969: 7) Hij was in een eenvoudig rijtuig zonder voorrijders gekomen, waardoor hij meende niet herkend te zullen worden. Hij leunde naar buiten om het huis beter te bekijken. De deur, gemaakt van een soort traliewerk, stond op een kier. Hij kon voldoende van het interieur zien om te beseffen dat het een klein en schamel ingericht onderkomen betrof. (Murasaki Shikibu 2000: 7) Overigens valt op hoe gevoelig Ten Berge is voor ritme en woordkeus wanneer we deze eerste versie naast die van Forest leggen, die bij nader inzien dan weliswaar juist is maar ook wat gemakzuchtiger: Hij was gekomen in een simpele carosse zonder voorrijders. Niemand kon met eenige mogelijkheid raden, wie hij was, en zich geheel op z'n gemak voelende, leunde Genji voorover en onderzocht vrijelijk het huis. De poort, welke eveneens van traliewerk voorzien was, stond op een kier en hij kon genoeg van het interieur zien, om er zich rekenschap van te geven, dat het een heel nederig en armzalig gemeubeld huis was. (Forest 1930: 84-85.) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2013: een wereld van binnenNederlandse lezers konden dus al lange tijd in het Nederlands met Genji kennis maken, maar hij was nog steeds incompleet en nog steeds een gedeeltelijke echo van de Engelse en Amerikaanse vertalingen. Men moest lang wachten op de hele prins: pas in 2013 verscheen Het verhaal van Genji, een vertaling door Jos Vos van de gehele ‘Genji’ en vanuit de brontaal (Murasaki Shikibu 2013).Ga naar eindnoot13 Elke vertaling vanuit de brontaal van Het verhaal van Genji is een tour de force en stelt de vertaler voor een keur aan problemen en keuzes. Twee kwesties moeten hier volstaan om daarvan een idee te geven. Allereerst is er de praktische zorg van de aanduiding van de vele personages. In het origineel worden de belangrijkste personages niet met hun naam aangeduid maar met hun hofrang en hoffunctie (zeker bij mannen: ‘de minister van Links’) dan wel omschrijvingen (vaak bij vrouwen, ‘de eerste echtgenote’). Aan Genji's grote liefde in de eerste hoofdstukken (de keizerin Fujitsubo) wordt doorgaans alleen gerefereerd als naar ‘haar’ (‘die persoon’). Nu is het een feit dat de personages in de loop van het verhaal carrière maken en voortdurend van functie veranderen, en het dus lastig is te volgen wie nu wie is. Eerdere vertalers (met name ‘ijkmeesters’ Waley en Seidensticker) kozen er doorgaans voor, in navolging van lezers sinds de middeleeuwen, om personages vaste namen te geven. Jos Vos schaart zich bij een tegentraditie van vertalers (met name de Fransman René Sieffert [Murasaki Shikibu 2007 (1977-1985)] en de Amerikaan Royall Tyler [Murasaki Shikibu 2001]) die een zeker vervreemdingseffect nastreven door erg terughoudend te zijn met het gebruik van reguliere namen voor de personages. Een mooi voorbeeld van deze vertaalopvatting is dat Vos, in navolging van de vernieuwing die Tyler door- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voerde, het personage rokujō no miyasudokoro niet vertaalt als ‘Vrouwe Rokujō’ maar als ‘Prinselijke Toevlucht’, een benaming die veel zegt over haar hoge rang en de gewoonte om geen onderscheid te maken tussen een woning en de bewoner ervan (‘paleis’ en ‘prins[es]’ zijn beide miya). Een ander punt is de neiging van Murasaki Shikibu om zeer lange, meanderende zinnen te schrijven waarin soms het vertelperspectief wisselt. Vos getroost zich moeite de lengte van zinnen te volgen, maar het moet ook gezegd dat hij van tijd tot tijd zinnen opknipt en een enkele keer te twisten valt over wisselingen in vertelstem. Toch is zijn vertaling een consciëntieus en gedegen werk waarop het het wachten meer dan waard was. Het verhaal van Genji is een schatkamer die nu voor Nederlandse lezers volledig ontsloten is. Die stoeptegel in Nieuw-Amsterdam is nu ook een beetje van ons. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|