| |
| |
| |
Lawrence Venuti
Hoe hervertalingen waarde tot stand brengen
(Vertaald door Lette Vos)
Bij vertalen worden, zoals bij elke cultuuruiting, altijd bepaalde waarden tot stand gebracht; deze waarden kunnen taalkundig en literair, religieus en politiek, commercieel en educatief van aard zijn, al naargelang de specifieke situatie. Wat vertalen van andere cultuuruitingen onderscheidt, is het feit dat het proces waarin deze waarden tot stand worden gebracht de vorm aanneemt van een interpretatie van de brontekst, waarvan de waarden onvermijdelijk worden afgezwakt en veranderd zodat ze beter aansluiten bij de culturele situatie van het doelpubliek. Bij vertalen wordt in de brontekst gelegd wat verstaanbaar en interessant is voor de specifieke ontvangende taal en cultuur, zelfs wanneer de vertaler zich strikt aan semantische correspondenties houdt en aspecten van de culturele context waarin de brontekst is ontstaan in de vertaling integreert. Hervertalingen vormen een geval apart, omdat de waarden die hierin tot stand worden gebracht dubbel aan de ontvangende cultuur gebonden zijn - ze worden niet alleen beïnvloed door de waarden van de ontvangende cultuur die de vertaler in de brontekst legt, maar ook door de waarden die in een eerdere vertaling tot uitdrukking komen. Hervertalingen kunnen natuurlijk primair door de brontekst worden ingegeven en zonder enig bewustzijn van eerdere vertalingen worden gemaakt. Er zijn echter ook gevallen die dit cruciale bewustzijn wel bezitten en zich rechtvaardigen door de verschillen met één of meer eerdere vertalingen expliciet te maken.
Deze verschillen kunnen al worden ingegeven door de keuze voor een brontekst die reeds vertaald is, maar ze nemen toe zodra er discursieve strategieën voor de hervertaling bedacht moeten worden. Bovendien worden zowel deze keuze als de strategieën gevormd door de wijze waarop de hervertaler zich richt tot zijn doelpubliek dat de hervertaling voor verschillende doeleinden zal gebruiken. Een typisch voorbeeld is de keuze voor een brontekst die een canonieke status heeft verworven in de ontvangende cultuur. De culturele autoriteit van de tekst - denk aan de Bijbel, de homerische epen, Dantes Divina Commedia, de toneelstukken van Shakespeare of Don Quichot van Cervantes - nodigt waarschijnlijk al tot hervertaling uit, omdat uiteenlopende lezerskringen in de ontvangende cultuur de tekst volgens hun eigen normen interpreteren en zodoende verschillende strategieën voor hervertaling ontwikkelen waarmee tegenstrijdige interpretaties naar voren worden gebracht.
In dit geval is de keuze voor een opnieuw te vertalen tekst gebaseerd op een interpretatie die afwijkt van die van een eerdere vertaling, waarvan is vastgesteld dat zij niet meer voldoet omdat er op de een of andere manier iets aan mankeert, bijvoorbeeld op taalkundig vlak. De hervertaling kan worden gepresenteerd als een geheel of gedeeltelijk meer adequate weergave van de brontekst, oftewel completer of accurater in haar representatie van de tekst of een bepaald aspect daarvan. Men moet echter kritisch tegenover dergelijke beweringen staan, omdat ade- | |
| |
quaatheid, compleetheid en accuraatheid altijd afhankelijk zijn van nog een andere categorie, meestal een impliciete vergelijkingsbasis tussen de brontekst en de vertaling op grond waarvan het mankement is vastgesteld en dat dus dient als beoordelingscriterium. Dit criterium bestaat uit een concurrerende interpretatie. Deze wordt niet alleen door de vertaler of de redacteur overgebracht, maar speelt ook een rol wanneer de uitgever ervoor kiest om in een hervertaling te investeren puur om te kunnen profiteren van de goede marktwaarde van de brontekst, met andere woorden, wanneer de waarde van een herverta-ling eerder van economische dan van bijvoorbeeld literaire of wetenschappelijke aard is. In zo'n geval zal het verschil tussen de vertalingen niet worden uitgemaakt door het gebruik van een betrouwbaarder editie van de brontekst, doortastender wetenschappelijk onderzoek of een betere stilistische uitdrukkingskracht, maar door bibliografische normen die de vertaling een goede, concurrerende positie op de boekenmarkt verlenen. Deze normen hebben betrekking op ‘inkt, lettertype, papier en verscheidene andere verschijnselen’ zoals het omslag en illustraties, de foto van de brontekstauteur en aanbevelingen (McGann 1991: 13).
De studie van hervertalingen kan de vertaalwetenschap vooruit helpen door enkele belangrijke praktische en wetenschappelijke thema's uit te lichten. Deze thema's kunnen het meest productief worden bestudeerd als een taalkundige handeling of een tekstuele analyse wordt verbonden aan de culturele en politieke factoren die er betekenis en waarde aan geven. Binnen deze thema's staat het autonome handelen van de vertaler voorop, het geheel van de motivaties, voorwaarden en consequenties die het vertaalproces sturen en die ervoor zorgen dat de vertaling verstrekkende sociale gevolgen kan hebben. De handelingen van de vertaler hebben ook betrekking op het scheppen van een intertekstuele dimensie voor de vertaalde tekst, een netwerk van verbanden, niet alleen met de brontekst, maar ook met andere teksten in de doeltaal. En de thema's autonoom handelen en intertekstualiteit wijzen uiteindelijk naar de rol van de geschiedenis bij het vertalen, die niet alleen bestaat uit de invloed van het moment in de geschiedenis waarin de vertaler werkt, maar ook uit de literaire en culturele geschiedenis waaruit de vertaler put wanneer hij de brontekst in de doeltaal overbrengt.
| |
Vertalen als handelen
Vertalen is altijd een geïntendeerde handeling: de vertaler stelt zich ten doel om een brontekst in een andere taal te herschrijven, waarbij hij het specifieke karakter van de tekst nabootst voor zover taalkundige en culturele verschillen dit toelaten en voor zover dit aansluit bij de behoeften van het doelpubliek. Anthony Giddens heeft bovendien gesteld dat bij geïntendeerde handelingen een zekere ‘zelf-reflexieve controle’ komt kijken, de actor zijn of haar gedrag voortdurend aan evaluatie onderwerpt volgens ‘regels en ideeën’ die al bestaan in een sociale omgeving (Giddens 1979: hoofdstuk 2). De bedoeling van de vertaler is dus altijd al collectief en wordt het sterkst bepaald door normen van taalgebruik, door literaire canons, vertaaltradities en de institutie waar een vertaling wordt geproduceerd en waar verscheidene andere actoren de hand hebben in procedures als het onderhandelen over vertaalrechten en het werven van een vertaler, het redigeren en drukken van de vertaalde tekst, en het maken van reclame voor het gedrukte boek.
Giddens biedt ons de handvatten om deze ideeën over het autonome handelen van de vertaler te verdiepen door erop te wijzen dat geïn- | |
| |
tendeerde handelingen plaatsvinden in ‘nietonderkende omstandigheden’ en kunnen leiden tot ‘onvoorziene gevolgen’ die invloed kunnen hebben op de sociale reproductie, ofwel doordat de status quo behouden blijft ofwel doordat er verandering optreedt. Vertalers maken veel keuzes wel degelijk automatisch, zonder enige kritische reflectie op de normen die hun werk sturen. Zelfs als een ervaren vertaler deze normen gedeeltelijk of geheel onder woorden kan brengen zal het vertaalproces zich toch voltrekken onder omstandigheden waarvan hij of zij zich niet volledig bewust is, of zelfs volledig onbewust. Deze omstandigheden kunnen bestaan uit relevante kennis over de broncultuur en -tekst en de auteur, de literaire canon van de broncultuur in vertaling, de vertaalpraktijk in de ontvangende cultuur, de interpretatie die de vertaler aan de brontekst geeft en de manier waarop de uitgever de vertaling wil publiceren, op de markt brengen en promoten. Dergelijke nietonderkende omstandigheden bepalen bijna ongemerkt mede het vertaalproces, wat consequenties kan hebben die de vertaler niet voorzien heeft, met name op het gebied van de receptie. Een vertaling kan onacceptabel worden bevonden door lezersgroepen die de kennis bezitten die de vertaler niet had, die waarde hechten aan de literaire canon of discursieve strategie die de vertaler onbewust in twijfel heeft getrokken, die de brontekst anders interpreteren dan de vertaler, of die zich storen aan de keuzes van de uitgever. Ook wanneer de vertaler erin slaagt om het beoogde publiek aan te spreken kan de vertaling door een ander lezerspubliek worden afgekeurd. De opdrachtgever kan keuzes maken die de vertaler niet bekend zijn, maar die ertoe leiden dat de vertaling onvoorziene sociale gevolgen heeft die ethisch en politiek gezien
problematisch zijn. Zo kan de vertaling van een handleiding bijvoorbeeld bijdragen aan de uitbuiting van arbeidskrachten in het buitenland door een multinational.
In het geval van hervertalingen onderscheidt het autonome handelen van de vertaler zich door een significant groter zelfbewustzijn, waarin de vertaler rekening probeert te houden met een veelvoud aan restricties en consequenties van het vertalen. Het is kenmerkend voor hervertalingen dat de nadruk ligt op het geïntendeerde handelen van de vertaler, omdat ze bedoeld zijn om waarneembaar van een eerdere vertaling te verschillen. De intentie van de hervertaler is het interpreteren van de brontekst aan de hand van een andere reeks van waarden, zodat een nieuwe receptie van de tekst in de ontvangende cultuur tot stand wordt gebracht. In veel gevallen is de hervertaler zich dus niet alleen bewust van de concurrerende interpretaties die uit een eerdere vertaling en de hervertaling spreken, maar ook van de taalkundige en culturele normen die deze interpretaties sturen, zoals literaire canons en dominante discursieve strategieën. Een hervertaler kan ervoor kiezen om deze normen en de instituties waarin ze zijn ondergebracht te behouden, veranderen of vervangen.
Een hervertaling kan natuurlijk ook tot stand komen doordat de hervertaler zelf de brontekst erg waardeert en er eigen ideeën over heeft, ongeacht individu-overstijgende factoren. Hervertalers van canonieke dichters als Vergilius en Catullus, Baudelaire en Montale rechtvaardigen hun ondernemingen in de regel puur met de esthetische waarde die zij aan de brontekst hechten. Voor zover elke vertaling echter een zekere interpretatie van de brontekst tot uitdrukking brengt die wordt bepaald door de bron- en doelcultuur, en voor zover de brontekstauteur een canonieke status geniet in de ontvangende cultuur en vertalingen van zijn of haar werk inte- | |
| |
ressant zijn voor uitgevers, zullen individuoverstijgende factoren toch altijd een rol spelen in vertaalprojecten die op het oog alleen maar een uiting van de literaire smaak en ontvankelijkheid van de vertaler lijken. Bovendien kan de hervertaler, zelfs wanneer hij zich terdege bewust is van de restricties en consequenties die bij een complexe handeling als vertalen komen kijken, nooit álle relevante aspecten overzien en nooit de volledige controle over individuoverstijgende factoren krijgen.
| |
Intertekstualiteit
Het autonome handelen van de vertaler concentreert zich op het opbouwen van diverse intertekstuele verbanden, beginnend bij het maken van een tekst die zich op een of andere manier tot de brontekst verhoudt (cf. Venuti 2009). De vormen van intertekstualiteit die een vertaler kan opbouwen zijn altijd symbolisch. Het resultaat is nooit een exacte of letterlijke reproductie van de brontekst, maar eerder een balans tussen verlies en winst die voortkomt uit een interpretatie die mede wordt gevormd door verschillen in taalkundige structuren en culturele discoursen. Op het moment dat er een verband met de brontekst wordt opgebouwd, wordt de vertaling tegelijkertijd ook aan andere teksten in de doeltaal verbonden.
Misschien wel het meest gangbare intertekstuele verband binnen het vertaalproces is analogisch of metaforisch van aard: de vertaler vervangt de reeks betekenaars die de brontekst uitmaken door een andere betekenisreeks in de doeltaal op basis van een semantische gelijkenis waarbij wordt uitgegaan van geldende definities van lexicale eenheden uit de brontaal. Dit type equivalentie moet eigenlijk lexicografisch genoemd worden; de intertekst bestaat uit de verhouding tot woordenboeken. Dergelijke metaforische verbanden kunnen echter misleidend zijn, omdat ze suggereren dat er een een-op-een relatie bestaat tussen de bron- en doeltekst. In de praktijk is deze relatie echter beperkt tot een sterk gereduceerde semantische kern waarin geen ruimte is voor andere taalkundige kenmerken die een belangrijke invloed hebben op de betekenis, zoals register en dialect, of die complexere intertekstuele verbanden kunnen leggen, bijvoorbeeld op het gebied van stijl en genre.
Een ander soort intertekstueel verband is metonymisch: een vertaler kan zich ten doel stellen om uit de brontekst bepaalde elementen te reproduceren die betekenis en waarde ontlenen aan de literaire modes en tradities van de ontvangende cultuur. In zijn vertaling van de poëzie van de dertiende-eeuwse Italiaanse dolcestilnovisten richtte Ezra Pound zich hier en daar op het ‘behouden van één waarde van vroege Italiaanse poëzie, het cantabile’, liedachtige metrische effecten die aan ‘de elizabethaanse lyriek’ doen denken (Anderson 1983: 246). Pound wist dat de keuze voor een metonymische verhouding in een vertaling nooit tot de volledige representatie van brontekst leidt: door ‘het cantabile’ te onderstrepen, gaf hij aan, ‘heb ik de vurigheid en intensiteit losgelaten’, en bepaalde lexicale en stilistische kenmerken van de Italiaanse tekst opgeofferd (ibid.). Dit offer zou de lezer die het Italiaans niet machtig is echter niet opvallen, en het deel kan op die manier prima voor het geheel doorgaan. Dit is wat Roland Barthes de ‘metonymische leugen’ noemt: door het deel als het geheel te presenteren worden foute aannames uitgelokt of wordt de waarheid in ieder geval verhuld, wordt leegte verscholen achter volledigheid (Barthes 1974: 162). Daarom is Maria Tymoczko's radicale bewering dat vertalen ‘een vorm van representatie [is] waarbij delen of elementen van de brontekst voor het geheel
| |
| |
doorgaan’ niet alleen een reductie van ieder intertekstueel verband dat bij het vertaalproces wordt gevormd tot één enkel symbool, metonymie, maar is zij tevens ongefundeerd omdat de metonymische leugen niet wordt onderkend (Tymoczko 1999: 55). Bovendien is een metonymische vertaling niet alleen een incomplete representatie, zoals elke vertaling is zij ook nog een subjectieve interpretatie, onvolledig en bevooroordeeld tegelijk. Pounds keuze voor het woord ‘behouden’ is dus, evenals Tymoczko's herhaaldelijke gebruik ervan, misleidend: een vertaling kan geen enkel aspect van de brontekst behouden in de zin van ‘intact overbrengen’. Als een metonymisch verband wordt opgebouwd, zoals Pound deed met het cantabile-aspect, wordt het deel niet alleen benadrukt maar wezenlijk vervormd in de vertaling en aangepast aan de ontvangende cultuur (cf. Tymoczko 1999: 50, 52, 55, 56).
Door verwijzingen naar culturele discoursen in de doeltaal kunnen hervertalers hun publiek selecteren en beperken tot die lezers die de gespecialiseerde kennis bezitten om de intertekstuele verbanden en zodoende de nieuwe interpretatie die in de hervertaling tot uiting komt te herkennen. Aangezien ‘gewone’ lezers echter ook bekend kunnen zijn met een eerdere versie, kunnen zij, zelfs wanneer ze een specifieke intertekstuele verwijzing missen, het verschil opmerken waar in de hervertaling op wordt gewezen. Richard Pevear en Larissa Volokhonsky maakten een nieuwe vertaling van De gebroeders Karamazov van Dostojevski en bleven daarin dicht bij de Russische tekst om de typische stilistische innovaties van de tekst te reproduceren. Hiermee gingen zij in tegen de keuzes van eerdere vertalers, die zich vrijheden permitteerden om de leesbaarheid te verbeteren, met name Constance Garnett uit de vroeg-twintigste eeuw (Dostojevski 1912; 1990; 1994: 53-55). Gewone lezers die de vertaling van Garnett kennen, zal onmiddellijk het eigenaardig aandoende taalgebruik van de syntactisch getrouwere vertaling opvallen. Pevear en Volokhonsky zijn vertalers zonder wetenschappelijke achtergrond, maar een lezer uit wetenschappelijke kring die bekend is met de twintigste-eeuwse literatuurwetenschap en -kritiek zal mogelijk een frappante gelijkenis zien tussen hun vertaling en de interpretatie van de Russische theoreticus Mikhail Bakhtin, die Dostojevski's werk als ‘dialogisch’ of ‘polyfoon’ beschouwde, gekenmerkt door een heterogene, dubbelzinnige stijl (Bakhtin 1984). De intertekstuele verbanden die een hervertaling legt, kunnen op deze manier tot een inzicht in de brontekst leiden dat gedeeld wordt door lezers in de broncultuur. Of de hervertaler kan, in zijn streven naar een vertaling die beter is dan de voorgaande, een intertekst opbouwen die de broncultuur overstijgt en zelfs bekritiseert. Gary Wills meent dat Robert
Fagles' vertaling van de Odyssee uit 1996 een weerspiegeling is van de bezwaren tegen traditionele rollenpatronen waartoe Amerikaanse feministische bewegingen de aanzet gaven, bezwaren die duidelijk niet stroken met de sekse-ongelijkheid in het oude Griekenland (Wills 1997).
| |
Geschiedenis
Vertalingen zijn sterk gebonden aan het moment waarop ze worden gemaakt, omdat ze altijd een weerspiegeling zijn van de culturele constellatie waar ze uit voortkomen. Ze circuleren binnen instituties waarbinnen waarden volgens een zekere hiërarchie gerangschikt zijn en waarin deze na verloop van tijd verschillende veranderingen ondergaan. De culturele constellatie is bepalend in iedere fase van het vertaalproces, van de keuze voor een brontekst tot de
| |
| |
keuze voor discursieve strategieën tot de receptie van de vertaalde tekst door een bepaald lezerspubliek. Zodoende komt het vaak voor dat literair vertalers onder invloed van heersende literaire modes de voorkeur geven aan bepaalde bronteksten en genres. In het Groot-Brittannië van de achttiende eeuw was de dominante neoklassieke esthetica een belangrijke drijfveer om de klassieke epen herhaaldelijk te vertalen, terwijl Britse vertalers in de negentiende eeuw door de opkomst van het romantisch expressivisme werden aangemoedigd om klassieke lyrische poëzie te vertalen, een genre dat tot dan toe verwaarloosd was gebleven. De canonieke status van de bronliteratuur in de doelcultuur bleef constant, maar de doelcultuur onderging een verandering in zijn esthetische waarden, wat mettertijd een nieuwe waardering van die literatuur aanwakkerde.
Discursieve strategieën brengen de historische inbedding van een vertaling aan het licht tot in de structuur van het taalgebruik. De vertaler kan de woordenschat en de zinsbouw die hij gebruikt voor zijn weergave van de brontekst ontlenen aan dialecten of stijlen die gangbaar zijn in de periode waarin de vertaling gemaakt wordt. Thomas Wyatts Petrarca, Giovanni Florio's Montaigne, Alexander Popes Homerus, William Stewart Rose' Orlando Furioso, Edward Fitzgeralds Rubáiyát en Ezra Pounds Cathay zijn voorbeelden van vertalingen die door specifieke taalkundige structuren en stilistische kenmerken aan een bepaalde periode uit de geschiedenis van de Engelse taal en literatuur zijn verbonden. Een vertaling kan gekenmerkt worden door taalkundige afwijkingen die in een bepaalde periode populair waren onder vertalers. Het middeleeuwse karakter van de vertaling van de dolcestilnovisten door prerafaëliet Dante Gabriel Rossetti of het vroegzeventiende-eeuwse Engels dat Benjamin Jowett gebruikte voor zijn vertaling van Plato waren voorlopers van het poëtisch archaïsme dat in Victoriaanse vertalingen de toon voerde, terwijl de vermenging van de archaïsche stijl met een modern, prozaïsch taalgebruik in Paul Blackburns vertalingen van Provençaalse troubadours juist model stond voor het modernistisch experimentalisme in de latere vertaalpraktijk. De interpretatie die een vertaler tot uiting brengt aan de hand van een discursieve strategie heeft eveneens een historische betekenis, aangezien daarin waarden die op een bepaald moment in de doelcultuur gelden kunnen worden weerspiegeld of juist herzien. Aan het einde van de negentiende eeuw trachtte de Chinese vertaler Lin Shu de cultuur van het keizerrijk te verstevigen door westerse schrijvers als Dickens te vertalen in klassiek proza in plaats van in de volkstaal en door er confuciaanse ethiek in te
verwerken. Ten slotte bieden discursieve strategieën inzicht in de normen van accuraatheid zoals die in bepaalde periodes golden, wat erop wijst dat ook de definitie van vertalen per periode kan verschillen. In 1714 meende Antoine Houdar de la Motte dat in zijn vertaling van de Ilias ‘geen enkel belangrijk plotelement verloren was gegaan’, ook al had hij de vierentwintig boeken die de Griekse tekst telt gereduceerd tot twaalf in het Frans (Lefevere 1992: 29). Vandaag de dag zouden we La Motte uiteraard niet puur als vertaler of bewerker bestempelen, maar ook als redacteur.
Hervertalingen vestigen doelbewust de aandacht op het verstrijken van de tijd omdat de vertalers ernaar streven een vertaling te produceren die zich onderscheidt van een eerdere versie door verschillen in interpretatie en discursieve aanpak. Aangezien de vertalingen steunen op een compacter en complexer intertekstueel netwerk om tot deze verschillen te kunnen komen ligt
| |
| |
het voor de hand dat zij zowel de brontekst exotiseren als de vormen en tradities van de doelcultuur. In de jaren twintig van de vorige eeuw vertaalden Martin Buber en Franz Rosenzweig de Hebreeuwse Bijbel in het Duits met het oog op het orale karakter van de Hebreeuwse tekst en legden hiermee hun eigen joodse interpretatie in de vertaling, terwijl ze zich tegelijkertijd van de christelijke versie van Luther onderscheidden (cf. Reichert 1996). Zij weken meermaals af van het standaard taalgebruik, bijvoorbeeld in de vorm van een ‘verhebreeuwste’ zinsbouw, archaïsmen en stilistische middelen zoals Bubers ‘Leitworte’ of leidmotieven, een modernistische techniek waarbij details of beelden in een kunstwerk steeds terugkeren. Dit resulteerde in een vertaling die niet alleen de Hebreeuwse Bijbel in een ander licht stelde, maar ook een zeker exotisme in de Duitse taal bracht. En gezien het feit dat Wagner het leidmotief zo sterk in zijn opera's had ontwikkeld, bracht het gebruik van deze zelfde techniek voor het vertalen van de canonieke Hebreeuwse tekst de Duitse culturele tradities danig in de war, juist op een moment dat deze tradities meer en meer doordesemd raakten van nationalistische en racistische ideologieën.
Hervertalingen hebben niet alleen een historische betekenis doordat ze aan een bepaald moment gebonden zijn, maar zijn ook van historiografisch belang doordat hervertalers actief bezig zijn om de verschillen met eerdere versies expliciet te maken en het gebruik van verschillende narratieve genres te verklaren, vaak in combinatie met elkaar. In dit verband komt de romance als genre het meest voor, volgens de classificatie van genres door Hayden White (cf. White 1973). In dit genre volgt het verhaal een evolutie of ontwikkeling die culmineert in een zekere transcendentie - in dit geval is dat niet het overstijgen van problemen bij het vertalen van de brontekst, maar van de mankementen die een eerdere vertaling ongeschikt zouden maken. Hervertalingen worden op die manier vaak gepresenteerd als een aanzienlijke verbetering, omdat ze zijn gebaseerd op een definitieve editie van de brontekst die eerder niet beschikbaar was, of omdat ze zijn gemaakt aan de hand van een discursieve strategie die heeft geleid tot een grotere semantische equivalentie of stilistische analogie. Sommige hervertalingen moderniseren alleen de doeltaal. Een redacteur van de New York Times was enthousiast over John Woods' hervertaling uit 1995 van Thomas Manns roman Der Zauberberg met als enige motivatie dat Helen Lowe-Porters taal verouderd was en Woods het huidige Standaardengels gebruikte (Bruckner 1995).
Een andere mogelijkheid is dat de hervertaler conservatief is en ervoor kiest om eerdere vertalingen op een satirische, nog steeds in Whites terminologie, manier te benaderen. De hervertaler bekritiseert in zo'n geval een eerdere versie, maar trekt tegelijkertijd het idee van ontwikkeling van de vertaalpraktijk in twijfel en valt terug op een eerder ontwikkelde discursieve strategie of interpretatie waarvan hij de ontoereikendheid erkent. Nabokov verdedigde op die manier zijn vrij letterlijke prozavertaling van Jevgeni Onegin: hij stelde dat eerdere Engelse versies ‘groteske karikaturen van het model [waren], omgezet naar afschuwelijke rijmen, bol van vertaalfouten’ (Nabokov 1955: 504). Toch kon hij zelf alleen maar hopen op een ‘redelijke accuraatheid’, die het moest hebben van verhelderingen in voetnoten (ibid.: 512). Een hervertaling kan ook nog worden voorafgegaan door een discours in de trant van een komedie (in Whites terminologie) waarin verzoening een grote rol speelt; een discursieve strategie wordt aangewend om de brontekst dichter naar een publiek te brengen dat tot dan toe werd uitgesloten of om de culturele kloof
| |
| |
tussen verschillende lezerskringen te overbruggen. De Penguin Classics-reeks was het resultaat van zo'n project, waarbij klassieke literatuur, eerder alleen weggelegd voor wetenschappers en hogeropgeleiden, toegankelijk werd gemaakt voor het grote publiek.
Hervertalingen weerspiegelen de ontwikkeling van waarden en instituties in de doelcultuur, maar ze kunnen ook zelf de aanzet tot nieuwe ontwikkelingen geven door te inspireren tot nieuwe manieren om de brontekst te lezen en te waarderen. Het bestuderen van hervertalingen brengt je tot het inzicht dat vertalen niet domweg als een communicatieve handeling kan worden beschouwd, omdat het waarden tot stand brengt in sociale constellaties op bepaalde momenten in de geschiedenis en omdat deze waarden de brontekst en -cultuur steeds een nieuwe duiding geven. Hervertalen betekent elke keer opnieuw en dringender de confrontatie aangaan met de ethische verantwoordelijkheid van de vertaler om te zorgen dat de doeltaal en doelcultuur de taalkundige en culturele verschillen van de brontekst, zijn exotische waarde, niet uitwissen. De les die hervertalen ons leert is dat de vertaler, juist vanwege de omstandigheid dat hij een hervertaler is en juist doordat er al een eerdere versie bestaat, deze verantwoordelijkheid het best kan aangaan door nieuwe creatieve paden in te slaan zodat een concurrerende interpretatie van de brontekst het licht kan zien. Alleen door een nieuwe interpretatie in de tekst te leggen kan de vertaler werkelijk een taalkundig en cultureel verschil maken dat het exotische in het eigene zichtbaar maakt.
Dit artikel is een ingekorte versie van ‘Retranslations: the creation of value’, oorspronkelijk in 2004 verschenen in Bucknell Review, 47: 1, p. 25-38 en later herdrukt in Translation Changes Everything, London/New York: Routledge, 2013. p. 96-109.
| |
Bibliografie
Anderson, D. 1983. Pound's Cavalcanti: An Edition of the Translations, Notes, and Essays. Princeton, NJ: Princeton University Press. |
Bakhtin, M. 1984. Problems of Dostoevsky's Poetics. Translated by C. Emerson. Minneapolis, MN: University of Minnesota Press. |
Barthes, R. 1974. Writing Degree Zero. Translated by A. Lavers & C. Smith. New York, NY: Hill and Wang. |
Bruckner, D.J.R. 1995. ‘They're Speaking English Up There Now’, New York Times Book Review, 22 oktober, p. 37. |
Dostojevski, F. 1912. The Brothers Karamazov. Translated by C. Garnett. London: Heinemann. |
Giddens, A. 1979. Central Problems in Social Theory: Action, Structure, and Contradiction in Social Analysis. Berkeley/Los Angeles, CA: University of California Press. |
Lefevere, A. 1992. Translation/History/Culture: A Sourcebook. London/New York: Routledge. |
May, R. 1994. The Translator in the Text: On Reading Russian Literature in English. Evamston, IL: Northwestern University Press. |
McGann, J. 1991. The Textual Condition. Princeton, NJ: Princeton University Press. |
Nabokov, V. 1955. ‘Problems of Translation: Onegin in English’, Partisan Review, 22, p. 496-512. |
Reichert, K. 1996. ‘“It's Time”: The Buber-Rosenzweig Bible Translation in Context’, in: S. Budick & W. Iser (eds.), The Translatability of Culture: Figurations of the Space Between. Stanford, CA: University of Stanford Press, p. 169-185. |
Tymoczko, M. 1999. Translation in a Postcolonial Context: Early Irish Literature in English Translation. Manchester: St. Jerome Publishing. |
Venuti, L. 2005. ‘Translation, History, Narrative’, Méta. Journal des Traducteurs, 50: 3, p. 800-817 |
Venuti, L. 2009. ‘Translation, Intertextuality, Interpretation’, Romance Studies, 27: 3, p. 218-234. |
White, H. 1973. Metahistory: The Historical Imagination in the Nineteenth Century. Baltimore, MD: Johns Hopkins University Press. |
Wills, G. 1997. ‘Homer's Women’, New Yorker, 27 januari, p. 74-78. |
|
|