Over smaak valt niet te twisten, maar we doen ons best tot de onverschilligheid toeslaat.
Samen met kinderen ga ik naar Chili (‘mijn land’) met zijn poëzie als gids. We voelen de regen van Temuco en de hitte van Pedro de Atacama, waar weer eens iemand me voor Tilly Hermans aanziet. De kinderen vergapen zich in Puerto Montt aan hun eerste Pippi Langkoushuis.
We logeren in Santiago de Chile bij Lala, die hem nog heeft gekend en anekdotes over zijn liefdesleven vertelt. Ze beeft van geruchten over een aanstaande nieuwe Pinochetcoup, want ‘de gesettelde klasse wil privileges, geen gerechtigheid’.
Het schelpen- en vlindermuseum dat hij maakte van zijn huis in Isla Negra, aan de Pacific, stemt vrolijk, het lijkt wel een pretpark, maar in de balken staan namen gekerfd van overleden vrienden. Het kwam me onzindelijk voor, maar inmiddels heb ook ik die neiging om herdenkplaatsen voor vrienden in huis in te richten, wat vast met leeftijd te maken heeft.
Onder tegen de rotsen beuken de golven waarin hij klokslagen, aren, oogleden, kortom volte wou herkennen, altijd dat intieme en expansieve ineen. Zijn gedichten zijn spinsels van ideeën en beelden met een sterk erotische inslag. Ze zijn dynamisch en complex, niet stuk te krijgen.
Wat druk en aanstekelijk is hij, en geen purisme te bekennen. Geen hoog, geen laag, geen mag niet / moet wel, tenminste vanaf 1936. Er is ook geen horror vacui, waar je al snel aan denkt bij zo veel armslag, eerder is sprake van een nieuw levensprincipe. In een beroemd pamflet naar aanleiding van de Spaanse Burgeroorlog, die hij als diplomaat van nabij meemaakte, pleit hij voor een onzuivere poëzie, waarin voor alles plaats is. Hij keert zich (‘Je zult vragen: en waar zijn de seringen?’) tegen zijn eigen estheticisme van weleer en raakt geëngageerd. De existentiële ‘Angst’ duikt pas op wanneer dat schip niet komt, los van de vraag of het voor de socialistische droom staat, dus als metafoor voor de teleurgestelde Neruda, die trouwens als presidentskandidaat terugtrad ten gunste van de radicalere Allende, maar zulke psychologie beperkt hem onnodig.
Bij zijn graf werd zijn poëzie voor ons gereciteerd door een oud vrouwtje. Ze hield haar hand op, ja, maar stel je toch eens voor dat iemand, om geld desnoods, in Bergen bij het graf van Lucebert de kleine mooie ritselende revolutie afdraaide. Lucebert en Neruda zijn verwanten; een derde groot-benoemer is Walt Whitman, misschien de grootste. Diens Leaves of Grass (1855), met name ‘Song of myself’, is de spiegel die alles van Neruda opslokt.
Op dit moment wordt voor de Perpetuareeks van Athenaeum - Polak & Van Gennep de hele Canto general vertaald en ik vervloek mezelf dat ik niet tijdig belangstelling heb getoond. Nu doet een ander het, zo gaat het en hoort het in een democratie. Maar het is of iemand aan mijn liefje zit, Bart Vonck in dit geval, een Vlaming. Vlamingen zijn dol op Neruda, ze hebben daar de hele Canto general allang vertaald. Er is trouwens nog een Nederlandstalige dichter die op Neruda lijkt: hun - en onze - Claus.
Neruda is grootspraak, hoor je wel. Hij is gewoon te veel, een veelschrijver ook.
Oja, less is more? Wat is dat toch zuinig. Meer is meer; het woord zegt het al. Meer is als het verlangen naar een grote jas om met lijf en ziel in te schuilen. Ik draag hem weer, mijn bruine teddy, nadat hij jaren in de kast heeft gehangen. De Nerudajas noem ik hem, naar de grote, dikke, lachende man met wie het vast goed kersen eten was.