Filter. Tijdschrift over Vertalen. Jaargang 21
(2014)– [tijdschrift] Filter. Tijdschrift over Vertalen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
Désirée Schyns
| |
[pagina 30]
| |
ger, bevriend met Franse en Algerijnse schrijvers en dichters, en geloofde lange tijd samen met mensen als Jean Sénac, Jean de Maisonseul en Albert Camus dat Algerije en Frankrijk ondanks alles in dialoog met elkaar konden blijven. In tegenstelling tot collega-schrijver Rachid Boudjedra nam hij niet deel aan het militaire gevecht om de onafhankelijkheid. Zijn wapen was de Franse taal, die hij inzette als ‘butin de guerre’, een taal buit gemaakt op de Franse overheersers die vanaf 1830 zijn land koloniseerden. Zo schreef hij een gedicht ter nagedachtenis aan de eerste ter dood veroordeelde onafhankelijkheidstrijder, Ahmed Zabana, die op 19 juni 1956 geguillotineerd werd. ‘Je vais mourir et l'Algérie vivra’ zijn de laatste woorden die Kateb in de mond legt van de dertigjarige Zabana. Maar de schrijver van tragedies en mythische poëzie hield ook van humor en ironie. Zo publiceerde hij tijdens de onderhandelingen over de wapenstilstand tussen de fln-strijders en de Franse regering die in 1961 van start gingen, onder het pseudoniem J'ha, satirische columns in Afrique Action. Zijn inspiratiebronnen waren De Nerval, Baudelaire en Rimbaud. Volgens Jean Déjeux werkte hij nooit zonder een Franse dictionaire waarin hij de meest ongebruikelijke woorden opzocht om in zijn teksten te verwerken.Ga naar eindnoot2 In Nedjma staan inderdaad woorden waarvan ik nog nooit gehoord had, zoals ‘père sommeille en son alacrité’ (197Ga naar eindnoot3), een staat van zijn waarover de Petit Robert meldt dat die ‘rare’ (zeldzaam) is. In 1948 publiceerde Kateb bij Mercure de France een lang prozagedicht, ‘Nedjma ou le poème ou le couteau’, dat als voorloper kan worden beschouwd van de roman die in 1956 bij Seuil in Parijs verscheen. Het gedicht gaat over een uit de hand gelopen conflict in een steengroeve tussen een Franse opzichter en zijn Algerijnse dagloners. Le couteau, het mes, keert terug in de roman waarin Lakhdar, een alter ego van Kateb, in 1945 met zijn mes Indépendance de l'Algériein de deuren en de lessenaars van de school kerft. Hoewel Nedjma niet over de Algerijnse onafhankelijkheidsoorlog gaat, hebben veel lezers in de figuur van Nedjma (ster), de onbereikbare vrouw die in een grot leeft, de aankondiging van een onafhankelijk Algerije gezien. Het is een fragmentarische roman, geschreven in een gepassioneerd en van woede zinderend Frans, die inderdaad niet over de dekolonisatieoorlog gaat, maar over de misstanden die ertoe hebben geleid. Met de bloedige onderdrukking van 8 mei 1945 in Sétif en ook in Guelma als achtergrond schetst Kateb het armetierige bestaan van vier jonge, verpauperde dagloners die op zoek zijn naar de raadselachtige Nedjma in een koloniale, en dus onrechtvaardige samenleving. De verschillende gemeenschappen leven in getto's langs elkaar heen, zonder werkelijke ontmoeting, hoewel ze dezelfde ‘werkruimte’ delen. De op raciale gronden van elkaar gescheiden groepen zijn tot elkaar veroordeeld. Dat werd mij weer duidelijk in de passage in het begin van Nedjma waarin Mourad, een van de dagloners, op de aantrekkelijke jonge Suzy afstapt, de dochter van de opzichter, die, het behoeft geen betoog, Frans is. In één schrijnende zin maakt Kateb duidelijk dat de twee jonge mensen lichtjaren van elkaar af horen te staan en elkaar alleen maar kunnen ontmoeten via conflicten en geweld: ‘Kijk, denkt Mourad, de betovering is weg, ik ben weer de arbeider van haar vader, ze zal weer over het terrein rennen alsof ik haar achtervolg, alsof ik haar geweld doe door op dezelfde plek te lopen als zij, alsof we alleen tot dezelfde wereld kunnen behoren als daarin wordt gevochten en verkracht’ (20). Het is aan de redactie- en adviesraad van de Berberbibliotheek en aan uitgeverij Athenaeum - Polak & Van Gennep te danken dat deze bijzon- | |
[pagina 31]
| |
dere roman nu ook in het Nederlands kan worden gelezen. En natuurlijk aan de vertaalster. Hester Tollenaar, die in 2012 het Elly-Jafféstipendium voor beginnende vertalers ontving voor De bottenzoekers van Tahar Djaout, durfde het aan deze moeilijk toegankelijke tekst in het Nederlands te vertalen. Ontsluiten is hier wellicht ook op zijn plaats. Nedjma is de vierde roman in de Berberbibliotheek en de tweede van een Franstalige Algerijnse schrijver waarin het Frans-Algerijnse conflict (indirect) een rol speelt. Maar terwijl de veel jongere Djaout (1954-1993) in zijn roman uit 1984 in een karig Frans schrijft over jongeren die ontgoocheld raken over de postkoloniale samenleving in het onafhankelijke Algerije waarin zij geen enkele toekomst hebben, evoceert Kateb een koloniale wereld in een exuberant Frans. Wat beide schrijvers verbindt is de uitzichtloosheid waaraan hun jonge opstandige protagonisten ten prooi vallen. De vraag is hoe je een roman die in het koloniale tijdperk in het Frans werd geschreven door een toen zevenentwintigjarige Algerijnse schrijver en die als het ware de ‘oerknal’ vormt voor alle Franstalige literatuur van Algerijnse schrijvers erna, voor een Nederlandstalig publiek toegankelijk maakt. Nooit kun je de lezers van vandaag in dezelfde positie brengen als de Franse en Algerijnse lezers die het boek tijdens de dekolonisatieoorlog lazen. Vooral in academische kringen van postkoloniale studies en études de littérature francophone is Nedjma nog steeds een begrip. Maar sinds de publicatie heeft zich met de onafhankelijkheid van Algerije in 1962 een aardverschuiving voorgedaan. Het was dus een goed idee om de vertaling te laten voorafgaan door een voorwoord van de vertaalster. Tollenaar legt daarin wat mij betreft te veel de nadruk op het meerduidige en ‘mysterieuze’ van de tekst, die verder voor zichzelf zal moeten spreken. Dit is een nobel streven, maar vaak werkt cultural transfer zo niet. De tekst heeft in mijn ogen veel meer begeleiding en bagage nodig voor de overtocht naar een andere culturele wereld. Er had best meer context geboden mogen worden voor de verschillende periodes waarin het werk zich afspeelt, zoals bijvoorbeeld het tijdperk dat de eerste kolonisten naar Algerije trokken. Kateb beschrijft die tijd met woorden als ‘centre de colonisation’ (14), vertaald als ‘kolonistenoord’ (16), en ‘bagne’ (14), vertaald met ‘deportatieoord’ (16), wat hier vreemd is omdat Franse kolonisten niet werden gedeporteerd (onteigende Algerijnen wel), maar na hun aankomst in Algerije eerst in kampen leefden, voordat ze naar ‘kolonistenoorden’ gingen. Dat Algerije een ‘colonie de peuplement’ was wordt in het Frans impliciet bekend verondersteld. De ‘grammatica van het koloniale tijdperk’ had wat mij betreft dus meer aandacht mogen krijgen. Realia verbonden met de Arabische socio-culturele wereld waarin de roman zich afspeelt, zoals medersa, of oukil (200, 202), worden niet verklaard. Daar moet een reden voor zijn, waarschijnlijk omdat verondersteld wordt dat de lezer de betekenis uit de context kan afleiden, maar die lezer wordt al met zo veel onbekende zaken geconfronteerd dat zij of hij het spoor bijster kan raken. Het voorwoord had iets mogen vertellen over het waarom van het publiceren van een tekst als Nedjma in 2013, wat hebben Nederlandstalige lezers eraan? Waarom is de roman nog steeds actueel? Is het feit dat Kateb een berber was eigenlijk voldoende? Welke rol speelt de berbercultuur in de roman? Ondanks het feit dat ervan is uitgegaan dat deze klassieker uit de twintigste eeuw in vertaling vooral voor zichzelf moet spreken, zou ik de vertaalstrategie ‘zo trouw mogelijk’ en hier en daar expliciterend willen noemen. De vertaling | |
[pagina 32]
| |
is verhelderend. Alsof het Frans wat meer in de schaduw ligt en de zon wat meer schijnt in de vertaling. Dat is meestal zo wanneer je bron en vertaling naast elkaar legt en de mening bent toegedaan dat een vertaling een impliciete interpretatie van de bron in zich bergt. Ton Naaijkens noemde dat in De slag om Shelley en andere essays over vertalen (2002) ‘vertaalinterpretatie’. Zo werpt de Nederlandse vertaling meestal licht op zaken waarover ik in het Frans heen las, of die ik in eerste instantie niet begreep. Er is een passage waarin opzichter Ricard zijn (Algerijnse) dienstmeid bij de keel grijpt en wil weten of ze koffie heeft gestolen. In het Frans heb je niet meteen door dat het perspectief bliksemsnel wisselt en dat de dienstmeid denkt: “Je vais le mordre” (16), tussen dubbele aanhalingstekens in het Frans, alsof ze het uitspreekt. In het Nederlands is het duidelijker: ‘Ze spartelt als een kip, klemgezet tegen het buffet. Ik ga hem bijten, denkt ze. Stel dat ik hem bijt...’ (18). De vertaalster heeft ‘denkt ze’ hier toegevoegd, waardoor de lezer geholpen wordt. Soms zijn passages iets genormaliseerd, waarschijnlijk om de lezers niet op te zadelen met ‘raar’ Nederlands. In een van de vele lange zinnen van een halve pagina of langer, die in het Nederlands heel knap zijn behouden, staat: ‘M. Ricard quitte son lit vers cinq heures; il enfile un vieux pantalon ajouré, et commence à bourdonner dans l'ombre de sa bonne [...]’ (13). Deze Ricard wordt dus vergeleken met een bromvlieg die in de schaduw van zijn dienstmeid zoemt. Iets verderop in de zin staat er ook ‘bruyant comme les mouches dont il interrompt le nocturne intermède’. Kateb heeft bewust voor het polyseme ‘bourdonner’ gekozen dat zowel ‘mompelen’ als ‘zoemen van wespen en vliegen’ kan betekenen. De vertaalster maakte een keuze en schreef niet ‘en begint te zoemen in de schaduw van zijn dienstmeid’, maar ‘Om een uur of vijf stapt meneer Ricard uit bed; hij trekt een oude versleten broek aan en begint mompelend rond te lopen, achter zijn dienstmeid, schoenen in de hand, botsend tegen de muren en de opgepoetste meubels, zwaar, wankel, rumoerig als de vliegen waarvan hij het nachtelijke intermezzo heeft onderbroken [...].’ Het volgende fragment is een voorbeeld van de poëtische schrijfstijl van Kateb. Als je het Frans hardop leest, hoor je het binnenrijm (nuit / assombri) en de alliteratie (verse le vin / ciel / s'éteindre / cendres). Er staat een raadselachtig zinnetje: ‘les étincelles captives de la bouteille qui rend gorge’, waarbij ‘rendre gorge’ vooral ‘faire rendre gorge’ oproept: iemand dwingen tot het uitbraken van wat hij in zijn keel heeft. Ga er maar aan staan: La patronne verse le vin clair; ce n'est pas tout
à fait la nuit: seulement le soleil assombri, le
ciel en train de s'éteindre ainsi qu'un tas de
cendres ravivées dans les prunelles rayonnan-
tes de chaque consommateur, et les étincelles
captives de la bouteille qui rend gorge, la tête
en bas, pleine de lumière écumante et glacée.
(18-19)
Dankzij de vertaling zien we beter wat Kateb moet hebben gezien: een soort haardvuur (de ondergaande zon) dat is gedoofd en waarvan de nasmeulende kooltjes oplichten in de ogen van de (champagne)drinkers aan de bar. Maar die kooltjes lichten ook op in de fles die wordt gesommeerd iets uit te braken, maar dat is negatief voor het goddelijke vocht, dus die fles draagt in vertaling een buit met zich mee. In het Frans zitten de kooltjes gevangen (‘captives’) in de fles en is het vocht zowel mousserend als ijskoud. De fles geeft zich met gebogen hoofd (gewonnen) over: | |
[pagina 33]
| |
De bazin schenkt de heldere wijn; het is nog
niet helemaal donker: de zon alleen verduis-
terd, de hemel gedoofd als een hoop as,
opgloeiend in de stralende pupillen van alle
cafégasten, en de glinsteringen zitten gevan-
gen in de fles die met het hoofd naar beneden
de buit teruggeeft, vol schuimend en ijzig
licht. (21)
Hier zie je een vertaalster aan het werk die keuzes durft te maken, die in haar vertaling laat zien wat zij denkt dat Kateb zag, maar die tevens laat oplichten wat zij zelf zag. Durft te zien. We lezen de Nederlandse tekst waarin het Frans van Kateb nog nasmeult nu ook door haar ogen. Het ‘rendre gorge’ is geworden ‘die de buit teruggeeft’, een prachtige keuze voor een schrijver die de Franse taal als oorlogsbuit beschouwde. Dankzij deze vertaling krijgt een Franstalige, inmiddels klassieke tekst, ondanks de grote culturele afstand een nieuw leven. En nu maar hopen dat hij wordt gelezen en becommentarieerd. Want er valt veel meer te zeggen over de tekst en de vertaling dan ik hier kan doen. Niet alleen uitgever en vertaalster verdienen het, maar vooral de Franstalige Algerijnse literatuur, die wat mij betreft veel zichtbaarder mag worden in het Nederlandse taalgebied.
Kateb Yacine, Nedjma. Vertaald door en met een voorwoord van Hester Tollenaar. Amsterdam: Athenaeum - Polak & Van Gennep, 2013. |
|