verstanden lacht hij, alles is open en ja, zo meen ik hem te kennen. Borges was toen al een van mijn dierbaarste literaire gewetens.
Het is wennen, dat zachte geslis van hem, nog vervormd door het frequente lachje, terwijl genietend (door hem) wordt geassocieerd. Hij stuurt de werkster weg en anderen die aankloppen. Hij vindt het inderdaad leuk, terwijl ik stiekem snak naar het einde.
‘Zoiets heeft nog nooit iemand gevraagd,’ zegt hij tevreden. Het gaat inmiddels op mijn instigatie over de verhouding tussen fysieke en mentale moed, zwaard tegenover pen, zijn kernthema, beweer ik, uiteindelijk terug te brengen tot de vraag: hoe te leven? Wonderlijk dat op zulke vragen wat hem betreft voor sommigen een taboe rust onder invloed van de autonome literatuuropvatting. Alsof een schrijver werkt met iets anders dan de stof waarvan hij is gemaakt, gekleurd door zijn ideeën en belezenheid, zeker. Hij heeft er iets spannends van gebrouwen met veel amusementswaarde, en zo wou hij het, altijd bereid de ernst en vooral de gewichtigdoenerij pootje te lichten. Hij was de enige Argentijn die in de Tweede Wereldoorlog, toen zijn land massaal pro-nazi was, in krantenstukken pleitte voor de rede, tegen Blut-und-Bodendenken. Maar dat zeg ik niet, dat weet hij wel.
Na afloop ren ik door de straten van Bonn naar het Beethovenmuseum waar ik kalmeer dankzij de muziek, waarvoor Borges ‘weinig oor had’. Hij memoreert het Deutsches Requiem (Brahms), de West Side Story (hij hield van Amerika en van Romeo en Julia) en oude tango's, verklankingen van gesnoef en gejank.
Ook Borges is een rusteloze geest, al was hij nog zo in zichzelf verankerd en al zat hij meestal gewoon in een stoel te werken. Waarheidswanen omtrent zijn werk ontmoedigde hij met ‘Het is maar Spielerei’, wat het voor hem altijd óók was. Als het maar open en spannend bleef.
Inwendig doolde hij onophoudelijk door deels imaginaire tijden en culturen, en zolang hij kon zien doolde hij ook fysiek door zijn geboortestad Buenos Aires, op zoek naar tekens waarmee hij een web van parallellen en vermoedens weefde. Ook in gesprekken zwenkte hij van een klank of detail naar de achterliggende idee, geconcentreerd, maar zonder academische of ideologische parti pris, waarna hij achteloos landde, omdat hij wel wist dat overal startpunten te vinden zijn die brengen bij een glimp van platonische of mythologische wereldbeelden.
Hij hield van reizen. ‘Als ze [de Bezige Bij, zijn uitgever in Nederland] me uitnodigen kom ik,’ zei hij nog tegen me in 1985 in zijn huis, al ziek en moe. ‘Si me invitan, vengo.’ Kort erna zou hij nog één keer op reis gaan, naar de stad waar hij wou sterven, omdat die voor hem stond voor fatsoen, in een land dat gold als bakermat van de democratie. Hij had er als kind noodgedwongen de Eerste Wereldoorlog doorgebracht.
Van mijn gesprek met hem in Bonn en latere, in Buenos Aires, heb ik verslag gedaan in De Revisor (1986/5). Het is ook in een boekje opgenomen bij een driedelige uitgave van zijn werk. Ik heb me sowieso blauw geschreven over Borges. Ik hou van de foto's waar hij in karakteristieke pose op staat, het hoofd naar de gesprekspartner toegebogen, pratend, blind, maar doordrongen van de prikkels. Hij hunkerde naar de ander, fysiek en mentaal.
Twintig jaar na zijn dood reis ik naar Genève, waar hij begraven ligt en ‘mysterieus gelukkig’ was. Daar kreeg zijn persoonlijke mythe, zijn ‘danteske droom’, vlak voor zijn wegglijden in de eeuwigheid, vorm. Hij had zijn Beatrice = María