Filter. Tijdschrift over Vertalen. Jaargang 20
(2013)– [tijdschrift] Filter. Tijdschrift over Vertalen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |||||||||||||||||
Ton Naaijkens
| |||||||||||||||||
Veelzeggend en regeringsgewijsWat vonden de recensenten ervan? Wil Rouleaux wil in ieder geval graag dat t2 in de toekomst leverbaar blijft, ‘ondanks diverse vrijpostigheden’, want het gaat volgens hem om ‘een taalkunstwerk van de allerhoogste orde’. Maar t3 heeft t2 ‘zelfs overtroffen’. Volgens Rouleaux maakte Hawinkels | |||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||
‘onmiskenbaar fouten’ en vertaalt Driessen, ‘die het natuurlijk een stuk makkelijker heeft gehad dan zijn voorganger’ ‘veel preciezer, met heel weinig fouten’. Waarna er in zijn bespreking wat voorbeelden volgen. De beide vertalers vertegenwoordigen twee scholen, beweert hij vervolgens, t3 is ‘veel dienstbaarder, bescheidener, zet minder persoonlijke accenten’, waarna hij t3 aanraadt vanwege deze ‘betrouwbare, goed lezende versie’.Ga naar eindnoot7 Ook Maarten 't Hart gaat mee met de beeldvorming die rond en door t3 ontwikkeld wordt. Hij bespreekt t3 nog voordat het boek in de boekhandel ligt.Ga naar eindnoot8 't Hart refereert aan de snelle vertaling van Dinaux en noemt die een ‘wat stijve, nu wel erg ouderwetse, maar in veel opzichten toch alleszins aanvaardbare vertaling’. Hij noemt ook Hawinkels en wijst erop hoe stevig die destijds werd aangepakt: de vertaling bleek uiteindelijk ‘veel te vrij’ met ‘te veel eigentijds jargon’, luidt het. 't Hart zegt erbij dat hij het ‘destijds’ een ‘prachtige vertaling vond’: ‘Mij stoorde dat eigentijdse Nederlands niet, de roman had iets sprankelends gekregen dat in het origineel beslist ook in hoge mate aanwezig is, maar niet bij Dinaux.’ Hij heeft een verklaring: die manier van vertalen ‘sloot toen naadloos aan bij de gangbare vertaalopvattingen. Je moest toen, zoals dat heette, creatief vertalen’. Dat is koren op de molen van Driessen, en 't Hart ontspoort definitief door te zeggen dat vrijwel iedereen nu vindt dat je moet vertalen wat er staat. Met andere woorden: t3 is de vertaling die bij ons tijdperk past. En dan zou het prettig zijn als t3 een vooruitgang betekent ten opzichte van t2 en misschien minder prettig als t3 een stap achteruit zou zijn, een stap richting t1, zo'n negentig jaar terug. 't Hart is gegrepen door het boek en zegt uiteindelijk: ‘Wat een grandioze, onovertroffen roman en wat een majestueuze vertaling ook.’ Hij komt wel vondsten uit t2 tegen die in t3 openlijk zijn overgenomen. 't Hart wil t2 duidelijk niet afvallen en geeft ook een voorbeeld, om aan te geven waar Mann in t3 normaler en vlakker wordt gemaakt. Toch luidt zijn conclusie dat voor Thomas Mann ‘de ideale vertaler thans is opgestaan’. Een week later (het boek ligt overigens nog steeds niet in de boekhandel: zo snel zijn de recensenten en vertaalcritici tegenwoordig) breekt Bas Heijne een lans voor z. Hij raakt de essentie van het boek goed, betrekt de mening van Nabokov erbij; zijn stuk getuigt van belezenheid en overzicht.Ga naar eindnoot9 Heijne geeft zijn leeservaringen weer, hij wijst ook op de sleutelscène in de roman, ‘de hallucinerende skitocht’ van Hans Castorp, en brengt fraaie accenten aan, bijvoorbeeld door deze zin te citeren: ‘Van zijn grote half-beantwoorde liefde, Klavdia Chauchat, bewaart Castorp een röntgenfoto in zijn binnenzak.’ Uiteindelijk doet hij ook een uitspraak over de kwaliteit van de vertaling, en hij baseert zich daarbij op één enkel woordje uit een van de slotzinnen van de roman. Hoofdpersoon Castorp, verfijnd en wel, ligt aan het front in de drek en wordt toegesproken:
Heijne gaat in op het woordje ‘dir’, dat Driessen weglaat. Dat is inderdaad niet echt te begrijpen. | |||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||
In t3 staan ook aanhalingstekens rond het vreemde ‘al regerend’, alsof de hier buitengewoon zichtbare vertaler z niet helemaal serieus neemt. Aan t2 zie je meer de poging af om de logica te volgen, al blijft dat ‘regeringsgewijs’ ook vreemd; in ieder geval beseft Hawinkels dat de auteur het hier over de dromen van zijn hoofdpersoon heeft, wat het onvermijdelijk maakt om dat in t3 wegvertaalde ‘dir’ letterlijk te nemen.Ga naar eindnoot10 Heijne concludeert: t3 is net als t2 ‘een duizelingwekkende prestatie, maar hij is naar mijn smaak hier en daar juist te plichtsgetrouw, te weinig gekneed, waardoor de betekenis van de zinnen van Mann precies wordt overgebracht, maar smaak en vooral ritme enigszins verloren gaan. In de beschouwende, filosofische passages [...] is Driessen echter onovertroffen’. | |||||||||||||||||
Handen en boezemHoe zwaar weegt dat, dat ene woordje ‘dir’? Bepalend is de mate waarin de gehele tekst ervan afhangt. t3 blijft genietbaar, blijkt ook uit Heijnes betoog, maar weglaten versterkt de fiducie in de gekozen vertaalstrategie geenszins.Ga naar eindnoot11 Drie Utrechtse masterstudenten (Susan Bruijnen, Nadine Gruschwitz en Linda Stelten) maakten in het kader van hun opleiding een analyse van de drie Toverbergen, waarover zij in alle drie de gevallen met respect spreken. In hun uitgebreide betoog vallen ook zij over één enkel woordje: over ‘borsten’ (met name t3, 268).Ga naar eindnoot12 Thomas Mann gebruikt in de eerste helft van het boek ‘Brust’ en ‘Busen’ 22 keer en legt die woorden in verschillende monden. Als Hans Castorp vanuit zijn perspectief geïmponeerd spreekt over de ‘Brust’ van Madame Chauchat, bezigen Dinaux en Hawinkels discrete taal (resp. ‘borst’ en ‘boezem’). De overall conclusie van de studenten is dat - in het woordveld van de boezem - t3 qua vertaalkeuzes dichter bij t1 uitkomt dan bij t2 en dat in t2 de ambiguïteit van het woord (anatomisch versus erotisch) literair meer wordt uitgebuit. Als ik hen goed begrijp is het nadeel van de opvallende keuze in t3 voor ‘borsten’ dat de lezers ervan expliciet op de seksualiteit worden gewezen die lonkt tussen Castorp en Chauchat, terwijl je daarover in t2 nog in het ongewisse blijft. Maar ook hier geldt het adagium van ‘dir’: hoe groot zijn de gevolgen voor de hele tekst? Een van de studenten (Nadine Gruschwitz) schreef nog een tweede werkstuk waarin zij op grond van een vertaalvergelijking van tien bladzijden volgens het stramien van de Letterenfondsrapportages dit concludeert: ‘Driessen interpreteert vaak, maakt dingen daardoor duidelijker dan in de brontekst en vertaalt vrijer dan nodig.’Ga naar eindnoot13 Haar belangrijkste andere conclusie luidt dat in t3 ‘veel’ wordt overgenomen uit t2 en dat zinnen vaker anders in elkaar worden gezet, ‘zodat ze vloeiender lezen’. De vertaalstrategie is daarmee ‘naturaliserend’ op het stilistische vlak, een typische tendens van het hedendaagse vertalen die in mijn ogen overigens niet met de term letterlijkheid te vangen is.Ga naar eindnoot14 In hoeverre valt het interpreterende en vrije van t3 te rijmen met de term? Ik heb een aantal fragmenten uit de tekst nader bekeken: de eerste keren dat Castorp de aantrekkelijke Madame Chauchat ontmoet;Ga naar eindnoot15 een typische ‘intellectuele’ discussie tussen Naphta, Settembrini en Castorp;Ga naar eindnoot16 de verschijning van Mijnheer Peeperkorn;Ga naar eindnoot17 de spectaculaire passages als Castorp gaat skieën en in een sneeuwstorm terecht komt.Ga naar eindnoot18 Hans Castorp als minnaar, denker en mens dus: en als zodanig blijft hij overeind in de drie Toverbergen. Maar het gaat om de nuance en nu om de manier waarop t3 zich afzet tegen t2. Madame Chauchat maakt voor het eerst haar opwachting en treedt met enig kabaal de eetzaal binnen. De eerste alinea van het fragment is door Dinaux heel letterlijk vertaald (tegen het Duits | |||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||
aan: vgl. ‘es war beim Fisch’ wordt ‘het was bij den visch’). In t3 wordt genormaliseerd (‘ze zaten net vis te eten’), in t2 valt de geestige toon op en de vrije formulering ‘onder de soep’ (101). In t3 is Castorp ‘hevig geërgerd’ dat de glazen deur weer eens dichtvalt, bij Dinaux reageert hij ‘met toornigen ijver’ (Mann: ‘in zornigen Eifer’), t2 laat hem ‘gloeiend verontwaardigd’ zijn. Hawinkels lijkt zich het meest in de situatie en de personages te verplaatsen. Later is Castorp nog steeds ‘gereizt’, bij Driessen ‘geërgerd’, in t1 en t2 ‘geprikkeld’. Als Madame Chauchat de zaal binnenloopt, doet ze dat ‘merkwaardig sluipend’ in t3, ‘eigenaardig sluipend’ in t1 (‘eigentümlich schleichend’) en is in t2 sprake van ‘een eigenaardig slepende tred’ (wat het beeld van Mann precies weergeeft). Dan volgt een zin over de handen van Madame Chauchat:
Daar is veel aan te zien: zie de aanpassing van ‘steunde’ uit t1 in t3 (t2 is hier helderder), het gekke ‘sfeer’ in t1 tegenover de ‘kringen’ in t2 en t3. Maar wat vooral opvalt is dat t2 ook iets aan de doorgaande toon van zelfspot doet (‘onze jongeman’, waar t3 eerder nuchter en met afstand vertaalt en de syntaxis van ‘in des jungen Hans Castorp gesellschaftlicher Sphäre’ normaliseert). In t3 wordt het passende ‘verfijnd’ overgenomen van t2 en aan de vrouwenhanden een ‘de’ toegevoegd, dat enigszins misstaat. t2 kiest er ook voor om hier en daar te archaïseren (‘plachten’). Vreemde zinnen volgen in t3 (‘haar nagels hadden blijkbaar nog nooit gehoord van manicure’) en t1 ( ‘de nagels waren slecht en recht afgeknipt’). t3 kwalificeert madame Chauchat als ‘laatkomster’ (voor ‘Nachzüglerin’; in t2 ‘laatkomer’, in t1 ‘laatkoomster’). Het beeld dat van de vrouw wordt geschetst, verschilt nogal. In t3 heeft madame Chauchat ‘spleetogen’ (z ‘schmale Augen’, in t2 ‘smalle ogen’, in t1 ‘smalle oogen’).Ga naar eindnoot19 In t1 wordt zo nu en dan een woord gemist (‘dürftige alte Jungfer’ wordt een ‘arme, oude jongejuffrouw’ (I98), t2 maakt er geestig een ‘schriele oude jongejuffrouw’ van, iets wat door Driessen wordt overgenomen). Rest de titel van het deel, die in mijn ogen in t2 het meest wordt aangezet: ‘Een vrouwspersoon - dat dacht ik wel’. Dat is een techniek die t2 typeert. Als madame Chauchat vervolgens moet worden doorgelicht (en Castorp haar röntgenfoto achteroverdrukt) vallen mij de fraaie zinnen in t2 op (‘en er tussen hen geen sprake was van oerverschrikkingen of bodemloze geheimen’, 276). Castorp haalt in t2 zijn zakdoek ‘met een joyeus gebaar’ uit zijn borstzakje (276; in t3, 267 doet hij dat ‘met een zwierig gebaar’). Waarna zogezegd de ‘Brust’ van madame betiteld wordt met resp. borst (t1, i268), boezem (t2, 277) en borsten (t3, 268). | |||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||
Een Hollander op leeftijdDe Toverberg wemelt van de curieuze personages, die de middelen hebben om zich in een luxe sanatorium te verpozen, maar die wel met elkaar opgescheept zitten. En elkaar de maat nemen. In het befaamde fragment van Mijnheer Peeperkorn zijn de eerste dertien regels in t2 en t3 nagenoeg identiek, inclusief de niet erg letterlijke vertaling van ‘Redensartlichkeit’ met ‘breedsprakigheid’. De Egyptische prinses die als een van de gasten wordt geïntroduceerd, wil niets van de ‘mannenwereld’ (t2 en t3) weten (bij Dinaux wordt er suggestiever gesproken van ‘de heerenafdeling’, t1, ii261). In haar gevolg komt een ‘mismaakte Moor’ (t1, ii262), ‘een heuse Moorse eunuch’ (t2, 708) of een ‘gecastreerde Moor’ voor (t3, 685; bij Mann een ‘verschnittener Mohr’ z, 751). Diens constitutie wordt in t1 door mevrouw Stöhr, allesbehalve een vrouw van de wereld, ‘gehekeld’, in t3 ‘zo gretig gehekeld’ (685) en in t2 ‘zo gretig gedenigreerd’ (709); Mann spreekt van zijn ‘von Karoline Stöhr gern gehechelten Grundverfassung’ (z, 751), waarbij het dus gaat om over de tong gaan, roddelen of smoezen. In dit fragment wordt de mate waarin Hawinkels zich vrijheden veroorlooft goed zichtbaar als de kamerheer Hans Castorp ervan verzekert dat madame Chauchat (‘dat Kätzchen’) weer terugkomt:
Niet letterlijk? In ieder geval merk je aan de formulering in t2 dat het om een pikante toespeling en niet om nuchtere verwittiging gaat; t3 maakt de vreemdheid van de brontekst wederom normaler. Iets dergelijk gebeurt ook als de manier van spreken van Peeperkorn aan de kaak wordt gesteld. Peeperkorn praat ‘nach holländischer Weise am Gaumen’ (z, 753): t1 zegt dat hij ‘op zijn hollandsche manier zoo met van die verhemelte-klanken’ spreekt (ii263); in t2 ‘articuleert’ hij ‘naar Hollandse trant palataal’ (711); in t3 ‘staat’ hij ‘zo van die Hollandse keelklanken uit te stoten’ (687). t3 is behalve normaler ook platter, t2 geeft het meest blijk van de milde spot waarmee Mann zijn personage beschrijft. Een algemene indruk: t2 beschikt over het rijkste idioom, t1 mist veel nuances (bij gebrek aan goede woordenboeken wellicht), t3 is het vlakst en geeft het geestige van Mann vaak weer in de syntaxis, niet altijd in de toon. t3 is vreemd genoeg ook niet altijd precies (op p. 689 wordt de zin van z, 755 ‘- ich wiederhole und lege alle Betonung auf diesen Ausdruck - de unverbrüderliche Anspruch’ niet vertaald; t1 en t3 doen dat wel). Soms zijn t1 en t3 ook wat gemakzuchtig, bijvoorbeeld als het ritueel om 's avonds te midden van alle sanatoriumgasten aan de meest begeerde dinertafel te kunnen aanzitten door Mann beschreven wordt als een gevecht:
| |||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||
Het is de vraag in hoeverre de aangenomen strategie van letterlijkheid te rijmen valt met een opvallende tendens tot versimpeling in t3 - bijvoorbeeld, als Hans Castorp van wat Peeperkorn gewoonlijk aan tafel zei ‘niet veel snapte’ (t3, 688), terwijl z het spottend heeft over een ‘dem Inhalte nach nicht recht greifbaren Sprechen’ (t1, ii264: ‘bij zijn onafgebroken, zij het ook voor Hans Castorp naar den inhoud min of meer raadselachtig spreken’; t2, 711-712; ‘ook al was de inhoud van zijn monologen [...] niet direct gemakkelijk om vat op te krijgen’). In t2 is er oog voor het pontificale van Peeperkorn, door de beschrijving van (wederom) een hand, waarvan drie vingers rechtop stonden en er twee een cirkel vormden, te laten uitmonden in ‘de lanspunten der nagels’ (714, vooral dat ‘der’ lijkt me heel gepast en precies). Als mijnheer Peeperkorn het dwergvrouwtje dat koffie schenkt toespreekt en haar kleinheid positief discrimeert, gebruikt Hawinkels geen ‘u’ maar ‘gij’ (714). Ze heet Emerentia, z noemt haar Emche, Rentia en Renzchen. t3 volgt dat na; in t2 staat er ‘Emmeke’, ‘Rentia’ en ‘Renske’, vermoedelijk in een poging de beschrijving levendiger te maken. Het tafereel is in z met name subtiel beschreven omdat de personages elkaar onder het eten - bij de vis en onder de soep - aftasten. Het is niet zo gek dat Castorp aan tafel wederom toenadering probeert te zoeken tot madame Chauchat:
t3 is helder, met mooie oplossingen (op het twijfelachtige ‘sindsdien’ na), maar verwijdert zich wel van de syntactische structuren van de brontekst en lijkt andere zintuigen te hebben ontwikkeld voor de omgangsvormen in een chique sanatorium in de jaren twintig van de vorige eeuw. Echt letterlijk is het wederom niet. | |||||||||||||||||
De beoogde bergDe tendens: als t3 letterlijk is, dan is t2 inderdaad creatief maar op grond van de voorbeelden hoegenaamd niet vrij; t1 kampt met de onverkendheid van de tekst en is bij alle verdiensten gedateerd. Gedateerd is de 38-jarige t2 niet, van mij mag je er het etiket meesterwerk op plakken; een argument is op z'n minst de mate waarin oplossingen uit t2 door t3 worden overgenomen. Op de keper beschouwd is t2 bijzonder precies. Een aanwijzing daarvoor zijn ook de aantekenvelletjes die zijn aangetroffen in het exemplaar uit Hawinkels' bibliotheek dat door de familie aan zijn biograaf ter beschikking werd gesteld. Hawinkels noteert dan woordvelden - bijvoorbeeld ‘omfloerst ranzig schier iel benard | |||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||
summier noest’ - alsof hij een talig palet in handen wil hebben van woorden die van pas kunnen komen; hij noteert strategische beslissingen en tekent bijvoorbeeld aan dat Castorp tegen Peeperkorn ‘gij’ moet zeggen (één enkel woordje dat echter veel effect heeft). Hawinkels maakt interessante aantekeningen waarin hij afstand neemt van voor de hand liggende woordenboekvertalingen, zoals ‘illuminiert: aangeschoten’. Dat is onduidelijk tot je ziet dat hij het uitzet op een glijdende schaal van dronkenschap: ‘beschwipst: in de lorum’, ‘angeheitert: beneveld, aangeschoten’, ‘berauschend: bedwelmend’ en voort ‘nog synoniem: in de olie’. Met alle respect voor de nieuwe vertaling, die ik waardeer en toejuich: t2 is meer in overeenstemming met zijn eigen aanpak, de weloverwogen creativiteit, en mag, gezien de gepretendeerde, maar lang niet overal volgehouden letterlijkheid in t3, superieur genoemd worden. Overigens ook in de filosofische passages. Neem deze zin uit een van de Toverberg-disputen als voorbeeld. Er is eerst gebakkeleid over de vrijmetselarij en een wereldverbond etc., discussies die passen bij de vooravonden van de Eerste Wereldoorlog; daarna volgt er 's middags, na de thee, een dispuut over de klassieken en de zin van literatuur. De deelnemers koketteren met hun kennis: Aantekenvelletje Pé Hawinkels
In t3 wordt dit:
| |||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||
t2 lijkt - nee is - meer in overeenstemming met de manier waarop Mann in z de taal bespeelt:
Het lijkt wel alsof t2 de woorden van z niet overal serieus neemt. In het fragment waarin Castorp gaat skieën en in de sneeuwjacht in levensgevaar komt, wordt de skitocht door Mann gekenmerkt als een ‘Angriff’, een heroïsche aanval. t3 laat ook dat aspect weg en beroept zich op een staande collocatie die ‘mit etwas beginnen; etwas entschlossen anpacken’ betekent. t2 kiest voor de stilistische nuance en beklemtoont de onderliggende betekenis:
Castorp is helemaal geen malle jongen. Beide vertalingen treffen niet wat er in het Duits staat omdat de polysemie van ‘toll’ hier erg breed is: ‘mal’ zou eventueel kunnen als ironische karakterisering door de verteller, ‘roekeloos’ geeft de situatie beter weer; maar er is ook de erotische inzet van de verteller: de geweldige jongen. Hij is inderdaad wel roekeloos en de manier waarop hij zijn magische berg afdaalt is geen ploeteren, maar bestormen, niet als een stuntelige sportman maar als een fiere soldaat. Niet voor niets wordt de sneeuwstorm daarna ook ‘Feind’ genoemd. Ik denk trouwens dat Mann hier wel degelijk het beeld voor ogen had van een schrijver die een enorm boek het hoofd moest bieden. Hawinkels heeft iets congeniaals verricht en Der Zauberberg meesterlijk bedwongen. t2 is congeniaal omdat de strategie van letterlijkheid weliswaar geschikt kan zijn om de betekenis te treffen (maar zoals blijkt ook niet overal; dat ‘hecheln’ bijvoorbeeld verstaan beide vertalingen verkeerd; het gaat daar om de gretigheid waarmee mevrouw Stöhr haar belachelijke meningen ten beste geeft), maar niet om de manier waarop de taal ingezet wordt. Lees de alinea die op de zin van de roekeloze jongeling volgt maar om de stilistische brille ervan te zien.Ga naar eindnoot20 |
|