Post
Paul Claes neemt onder het kopje ‘False friends’ (‘Gouden vertaalregels ii’, Filter 19: 2) een aantal vertaalkeuzes voor titels uit het oeuvre van James Joyce op de korrel. Ik ben zo vrij bij zijn overwegingen een paar kanttekeningen te plaatsen.
Dubliners, volgens Claes via een ‘gemakkelijkheidsoplossing’ door Rein Bloem vertaald als Dubliners, werd alleen in de eerste vertaling in het Frans (1926) inderdaad vertaald als Gens de Dublin. In de herziene vertaling van de hand van Jacques Aubert (1974) werd het echter Dublinois en in 1996 koos Benoît Tadié voor... Dubliners. Claes ziet beide laatste feiten over het hoofd en merkt op dat Mensen uit Dublin ‘misschien wel de beste Nederlandse weergave’ is. Dit lijkt mij voor het Nederlands nauwelijks ‘idiomatischer’, het toverwoord waarmee Claes voortdurend schermt: een Amsterdammer is een mens uit Amsterdam, maar wel een idiomatischer mens uit Amsterdam. Bovendien, belangrijker, de Dubliners uit Joyce' Dubliners vertegenwoordigen veel meer dan dat zij mensen uit Dublin zijn. Joyce wilde in de vijftien verhalen ‘een morele geschiedenis van [zijn] land schrijven’ en voegde daaraan toe: ‘Ik geloof echt dat u de loop van de beschaving in Ierland zult vertragen door het Ierse volk de kans te ontnemen om een keer goed naar zichzelf te kijken in de mooi opgepoetste spiegel die ik ze voorhoud’ (brief aan uitgever Grant Richards). Kortom, Dubliners te vertalen met Mensen uit Dublin zou net zo weinig subtiel zijn als Kennedy's ‘Ich bin ein Berliner’ te vertalen met ‘Ik ben een mens uit Berlijn’ (of: ‘Ik ben een Berliner bol’, maar dat is weer een ander verhaal).
Ook Claes' observaties over de vertaling van A Portrait of the Artist As a Young Man doen de veelzijdigheid van de titel geweld aan. Zijn stelling dat ‘de enige juiste vertaling [...] dus Zelfportret als jongeman [is]’, laat namelijk een groot deel van de reikwijdte van de originele titel buiten beschouwing. Het gaat hier niet om Portrait of the Artist, maar om A Portrait: Stephen Dedalus is niet het zelfportret van de jonge James Joyce, maar een kubistisch geheel van eigenzinnige interpretaties (zie bv. Hugh Kenner, ‘The Cubist Portrait’). Max Schuchart, de eerste Nederlandse vertaler van Portrait, had dat niet helemaal begrepen: van zijn vertaling luidde de titel zonder enige schroom Het zelfportret van de jonge kunstenaar (1962). Die blinde vlek werd hersteld in de latere vertaling van Gerardine Franken en Leo Knuth: Een portret van de kunstenaar als jongeman (1972). Claes' souffleur Nicolaas Matsier mag dan beweren dat ‘Portrait of the artist’ ‘in schilderjargon gewoon “zelfportret” is’, in Joyce is zelden iets ‘gewoon’.
Claes' opmerkingen worden vinnig als hij zich uitspreekt over de recente vertaling van de titel van Ulysses. Ongetwijfeld ligt aan de toon van zijn laatste alinea's ten grondslag zijn ergernis over de weigering van De Bezige Bij om zijn en Mon Nys' vertaling van Ulysses de titel Odysseus te geven. De Bij zal destijds commerciële belangen hebben laten prevaleren: Ulysses heeft als titel van deze roman de status van een icoon; het collectieve bewustzijn van de geïnformeerde lezer weet niet beter of Ulysses is ‘dat onleesbare boek van Joyce’. Niemand, zal de marketingafde-