nig kritiek op de vertaling; er zijn geen (taal)vervreemdende elementen waardoor je ineens beseft dat je een vertaling leest. Mijn keuze was op dit boek gevallen, ware het niet dat er in hetzelfde jaar een nog belangrijker vertaling van Colmer en anderen verscheen.
Afgelopen zomer werd in Londen een zeer bekend Nederlands gedicht in vertaling gepresenteerd, Awater van Martinus Nijhoff. Alleen de titel van dit gedicht was mij bekend. Anvil Poetry Press, de oudste onafhankelijke poëzieuitgever in Engeland, heeft het aangedurfd om de vertaling van Awater in een drieluik uit te geven. Het boek, met een mooie afbeelding van de Nijhoffbrug in Zaltbommel op het omslag, herbergt niet één, maar drie verschillende vertalingen van het gedicht.
Voor het luttele bedrag van £ 8.95 en heb je een inleiding door Thomas Möhlmann, het gedicht in het Nederlands, vertalingen van David Colmer (2010), James S Holmes (1961) en Daan van der Vat (1940), een korte toelichting van Colmer over zijn aanpak, de correspondentie tussen Nijhoff en zijn vriend Van der Vat over het gedicht en een essay van Wiljan van den Akker in handen. Jammer genoeg heeft deze uitgave in Engeland tot nu toe weinig aandacht gekregen, er zijn nergens recensies of andere berichten over te vinden. Maar de bundel zal op den duur zeker een publiek vinden, studenten of anderen met belangstelling voor modernistische poëzie, taalwetenschap of vertaalkunde.
Dat het vertalen van poëzie specifieke talenten vereist mag duidelijk zijn. De opvattingen over het vertalen van poëzie lopen uiteen, zoals ook weer bleek tijdens de Literaire Vertaaldagen in Utrecht afgelopen december: een poëzievertaling moet alle mogelijke interpretaties openhouden; het woord van de dichter is niet heilig; een gedicht schrijven is makkelijker dan een gedicht vertalen; uiteenlopende metrische- en rijmvormen in verschillende literaire tradities maken het vertalen van de vorm ingewikkeld of onmogelijk; het simpelweg begrijpen van het oorspronkelijke gedicht is niet vanzelfsprekend. Waar moet je in godsnaam beginnen?
Om ergens te beginnen: de vertalers van Nijhoff hebben alle drie problemen gehad met de vorm. James S Holmes vestigt de aandacht op Nijhoffs gebruik van ‘the end-stopped line’: ‘three-fourths of the lines in Awater conclude with a punctuation mark of some kind, and more than half of them have a full stop. [...] I have tried to keep as many of these end-stopped lines as I could, the more willingly because in the absence of Nijhoff's rhyme scheme they would help me avoid the pitfall of easy traditionalism characteristic of much enjambed blank verse.’ Ik heb de punten geteld: Nijhoff - 163, Van der Vat en Colmer - 159, Holmes - 161.
Maar voordat ik punten ging tellen, had ik natuurlijk wel alle vertalingen gelezen. De versie van Van der Vat vond ik vreemd klinken, zijn Engels is net geen Engels, waardoor je een vleugje Hollandse kleur krijgt door het ongelukkige idioom. Vroeger kon dat wel en bovendien heeft Van der Vat de vertaling gemaakt als vriendendienst. De vertaling van Holmes leek mij geschikter voor de moderne smaak, hij leest prima. Colmer is het meest trefzeker, hier klonk de T.S. Eliot van mijn tienerjaren weer door mijn hoofd. Nijhoff de grote modernist, nu kon ik het begrijpen. Waar de vertaling van Colmer het wint van die van Holmes is in assonantie, alliteratie en binnenrijm. Zijn oor is net iets muzikaler. Misschien was Holmes te sterk gericht op de ‘end-stopped lines’.
Maar ook Colmer had problemen met de vorm, specifiek het rijm. Hij schrijft: ‘I too, after some experimentation, concluded that the poem's