mag best nog eens dat aantal besteden om het een en ander uit te leggen over de schrijver, zijn onderwerp, het ontstaan van de tekst enzovoort. Het gaat immers om een Duitse tekst van bijna tweehonderd jaar oud. Maar dan moet je er wel een beetje kijk op hebben.
In de eerste zin van het ‘Ter inleiding’ van Kees de Both gaat het al mis. Volgens die zin liet Büchner in het voorjaar van 1835 aan zijn uitgever weten dat hij met een novelle over Lenz bezig was. Maar de man aan wie Büchner dat liet weten was niet zijn uitgever, maar zijn iets oudere collega-schrijver en literaire mentor Karl Gutzkow. Die helemaal geen uitgever was, maar Herausgeber, redacteur dus, van tijdschriften. Nog zo'n Duits woord dat in dit boekje bij herhaling verkeerd wordt begrepen is Dichter, en dat is, behalve als specifiek een auteur van poëzie bedoeld is, een schrijver. De naam van de genoemde Gutzkow komt er overigens pas op de allerlaatste pagina van het boekje correct uit: op p. 7 en 8 heet hij Carl Guskow, op p. 55 Carl Gützkow. Nog een storende naamfout: de man over wie de tekst gaat heette Jakob Lenz, met een k, niet Jacob.
Misschien ligt het aan de bronnen die De Both raadpleegde. Erg veel vertelt hij ons daar niet over, maar wat er staat is niet geruststellend. De Both gebruikte als brontekst voor zijn vertaling blijkbaar die in het gele Reclamdeeltje met de Lenz-editie van Hubert Gersch die in 1981 werd gepresenteerd en daarna vaak herdrukt. Maar er is daarna nog het een en ander gebeurd: er is in 2001, in het kader van de zogenoemde Marburger Ausgabe, een wetenschappelijke editie van Lenz verschenen (met medewerking van Gersch overigens), en twee jaar eerder publiceerde ook Henri Poschmann een wetenschappelijk editie van Büchners werk. We komen, als het om biografische gegevens over Büchner gaat, bij De Both ook niet te weten dat er in 1993 een omvang rijke Büchnerbiografie van Jan-Christoph Hauschild verscheen (en een daarvan afgeleide beknopte van dezelfde auteur in de reeks rororo-Monographien een jaar eerder). De al genoemde Nederlandse Lenz-, werk- en brievenuitgaven blijven ook ongenoemd.
Als De Both zich wat beter had gedocumenteerd, dan had bijvoorbeeld vermeden kunnen worden dat Burschenschaften ‘revolutionaire studentengroeperingen’ worden genoemd, terwijl het gewoon studentencorporaties zijn (waarvan sommige leden in Büchners tijd ook wel eens politiek opstandig waren). Dan was de mededeling over Büchners broers en zusters dat enkelen van hen ‘in Duitsland zeer bekend [zouden] worden vanwege hun intellectuele prestaties en hun maatschappelijke engagement’ wat minder vaag en onnauwkeurig uitgevallen: een van die broers, Alexander, had namelijk in Frankrijk een literaire carrière, en een andere, Ludwig, was als geleerde en belangrijkste vertegenwoordiger van het ‘wetenschappelijk materialisme’ al vóór zijn oudere broer in de hele wereld bekend vanwege zijn boek Kraft und Stoff.
Een misverstand is ook, op de eerste bladzijde van de inleiding, de weergave van de status van het nagelaten manuscript van Lenz. De Both schrijft dat ‘Carl Guskow’ de tekst publiceerde ‘zoals Büchner die had nagelaten, zonder aanvullingen of verbeteringen, gebruikmakend van een afschrift dat was gemaakt door de verloofde van Büchner’. Maar we kennen het manuscript van Büchner niet, en we weten ook niet hoe Minna Jaeglé Büchners (moeilijke) handschrift overschreef. We kennen evenmin het afschrift van de verloofde en de al dan niet geredigeerde kopij van Karl Gutzkow die naar de drukker ging. Wat we wel kennen is de eerste gedrukte versie uit 1839, en dat is de versie die een verstandige editeur gebruikt. En een verstandige verta-