Huub Beurksens
Een heer in de Tropen als de Tropen in een heer
De ‘Vijfde Elegie’ van Rainer Maria Rilke staat bekend als de ‘Saltimbanqueselegie’. Picasso's schilderij La famille des saltimbanques was in 1914 gekocht door Hertha Koenig, bij wie Rilke in 1915 logeerde en aan wie hij zijn elegie opdroeg. Daarnaast ligt er aan dit gedicht een dagboeknotitie van Rilke uit 1907 ten grondslag, waarin het optreden van een groep kermisacrobaten wordt geschetst.
In de eerste strofe heet de houding waarin acrobaten na hun capriolen weer overeind staan ‘des Dastehns grosser Anfangsbuchstab’. Volgens meerdere commentatoren heeft die formulering te maken met de vormen waarin vijf van de zes figuren op Picasso's schilderij gegroepeerd staan: als de hoofdletter d. Ook wordt verteld dat Rilke, wanneer hij een mooie vrouw zag, de misschien in onze tijd bedenkelijke opmerking maakte dat dit ‘de beginhoofdletter van de schoonheid’ was.
Het is praktisch onmogelijk dat Wallace Stevens voor of tijdens het schrijven van zijn lange, meerdelige gedicht ‘The Comedian as the Letter c’ Rilkes elegie heeft gelezen, want Stevens schreef zijn gedicht in de jaren 1921-1922 en Rilke schreef het zijne, na een incubatietijd eruptief als altijd, op 14 februari van dat tweede jaar. Des te frappanter is het dat beide dichters vrijwel simultaan, elk aan een andere kant van de Atlantische Oceaan, zoveel (symbolische) betekenis hechtten aan letters, aan hun klank en vorm, en met name aan beginhoofdletters en dat beiden het leven klaarblijkelijk als een tekst lazen.
Rilke is in 1922 zesenveertig jaar oud, allang op de top van zijn artistieke kunnen. Stevens, slechts vier jaar jonger, is dan nog maar net begonnen; zijn beste poëzie zal hij pas gaan schrijven op een leeftijd die Rilke bij lange niet zal halen.
Wanneer je de wereld als een tekst leest, ben je je er ook van bewust dat je die wereld, wanneer je die met andermaal een tekst probeert te vatten, juist mede vormt. Dat besef is bij beide dichters aanwezig: de wereld komt als taal het gedicht binnen doordat de taal van het gedicht die wereld vormt. Een onlosmakelijke wederkerigheid. Onze natuurlijke attitude als bewust geëngageerde waarnemers van de natuur is een kunstmatige. Maar als je de twee gedichten van de bijnaleeftijdgenoten naast elkaar houdt, valt meteen op hoe sereen en verheven Rilke daarbij te werk gaat, terwijl Stevens als een jonge hond lijkt rond te banjeren. De dichter Rilke beschouwt als het ware peinzend de buitelaars, terwijl de dichter Stevens zich lijkt te gedragen als een van hen of zelfs als zo'n hele troep.
De oudjonge dichter Wallace Stevens schijnt met ‘The Comedian as the Letter c’ geen taalcapriool, geen woordflikflak of-spagaat, geen uitdaging tot jongleren en associëren uit de weg te gaan, hoe meer hoe liever en beter en des te groter de lol. Dat hij daarbij beseft dat zelfs de lenigste acrobatiek zonder de entourage van een vast kader of iets om zich tegen af te zetten en tegen af te steken algauw aan effect inboet, blijkt wanneer je ziet, zoals Tom Van de Voorde,