aanpassingen die noodzakelijk zijn om tegemoet te komen aan behoeftes en vooroordelen, interesse en leespraktijk van de doelcultuur, of van een deel daarvan. De nadruk ligt op vertalingen van historische, politieke, religieuze en wetenschappelijke teksten. Er wordt aandacht geschonken aan de rol van vertalingen bij de christelijke missie en zending vanuit Europa naar China, aan vertalingen van devotieliteratuur en van politiek-theoretische werken (en de invloed op begrippen als natie en patria), aan de rol van tijdschriften zoals The Spectator aan het proces van ‘cultural transfer’, en aan het belang van vertalingen bij wetenschappelijke uitwisselingen. De geografische waaier beperkt zich dus niet tot West-Europa en reikt tot Rusland, Griekenland, Turkije en China.
Uitgangspunt van de bundel is het idee dat vertalingen essentieel zijn voor de verspreiding van kennis en dat ze ten grondslag liggen aan alle grote culturele stromingen van het vroegmoderne Europa, zoals de renaissance, de reformatie en de wetenschappelijke revolutie.
Om die vertalingen te kunnen bestuderen, moet men ze in hun culturele context plaatsen en de heersende vertaalnormen of strategieën proberen te decoderen. Drie van de twaalf hoofdstukken zijn van de hand van Burke en zijn programmatische benadering is ook duidelijk waarneembaar in de rest van het boek. Hij gaat uit van de voor vertaalwetenschappers bekende vragen: Wat werd er vertaald? Vanuit welke taal en in welke? Door wie? Met welke bedoeling? Op wat voor manier werden vertalingen gemaakt? In tegenstelling tot bij zijn lezing schenkt hij in de bundel nu ook aandacht aan de vraag ‘voor wie?’ Door deze vragen komt de lezer allerlei verrassende informatie op het spoor en wordt hij aan het denken gezet. Het levert een uitermate inspirerend en boeiend boek op.
Laten we kort stilstaan bij een aantal interessante punten. Zo beseffen we dat niet-literaire werken niet alleen vertaald werden om lacunes te dichten in de doelcultuur, maar ook om ideeën, veronderstellingen of vooroordelen in die doelcultuur te bevestigen. Ook veelzeggend is juist wat niet vertaald werd, zoals bijvoorbeeld het feit dat vertalingen van de Bijbel in het Spaans alleen buiten Spanje uitgegeven werden. Vanuit het perspectief van een vertaler uit de éénentwintigste eeuw is het bovendien interessant om te zien dat vertalers in de renaissance zich al duidelijk bewust waren van de keuze tussen ‘exotiseren’ of ‘naturaliseren’ bij het vertalen van cultuurgebonden elementen. Naast de keuze tussen de twee bovengenoemde begrippen, bestond er in die tijd nog een derde mogelijkheid, onbekend in onze eigen tijd: ‘classicizing’, waarbij men teruggreep naar het klassieke verleden. Zo werden bijvoorbeeld de Turken in Pietro Bembo's Geschiedenis van Venetië in een klassiek jasje gestoken.
Uiteraard komt ook het belang van het Latijn in de vertaalwereld van de vroegmoderne tijd aan bod. Behalve uit het Grieks en Latijn in de volkstaal, en vanuit een volkstaal in een andere volkstaal, werd er veel vanuit een volkstaal in het Latijn vertaald. De rol van deze laatste vertalingen was essentieel. In tegenstelling tot wat men zou kunnen denken, vervaardigde men namelijk, juist om boeken beter toegankelijk te maken, Latijnse vertalingen, aangezien de meerderheid van de ontwikkelde mensen geen vreemde volkstalen kon lezen. Zo werden