bladzijde staat óók nog een stukje van 5 tot 25 regels waarin Brouwer namen, feiten en verwijzingen uit het voorgaande gedeelte verklaart, onontwarbaar vervlochten met uitleg van wat ik zojuist eigenlijk gelezen heb, met literaire kritiek en met commentaar op Lucanus' eigenaardigheden. Die verklaringen zijn vaak alleen te begrijpen voor wie toch al op de hoogte is: plaatsnamen worden niet vertaald (Ariminum en Massilia, niet Rimini en Marseille), de woorden ‘Parthië’ en ‘Crassus’ worden verklaard met ‘betreft diens vernietigende nederlaag bij Carrhae in 53’ en ‘Catilina is de bekende oproerkraaier en nagel aan Cicero's doodskist’.
Die feiten worden vermengd met evaluatie: ‘Munda, Perusia en Mutina zijn Italische steden die sterk van de burgeroorlog te lijden hadden. Ook de Etna verwijst naar een fase in de strijd. Vanaf r. 45 loopt Lucanus vooruit op de “apotheose” van Nero; de dichter schuwt daarbij geen enkele overdrijving.’ Toespelingen en verwijzingen naar literaire voorbeelden en parallellen bijvoorbeeld bij Vergilius en Dante worden gesignaleerd en soms goedgekeurd: ‘... natuurlijk heel passende toespeling’, ‘Lucanus laat zijn voorbeelden Vergilius, Ovidius en Seneca op het punt van gruwelijkheid en sinistere inventiviteit ver achter zich’. ‘Met de bijenvergelijking (284-292), een van zijn mooiste, steekt Lucanus Vergilius naar de kroon.’ De passage krijgt een cijfer: ‘... neemt (hij) filosofische ongerijmdheid voor lief om zijn ontboezeming effectvol en paradoxaal te kunnen afronden’, ‘de dichter weet ... zijn bewondering te beheersen’, ‘betoont zich een vaardig columnist’, ‘Een fascinerende passage’, ‘... bederft die voorstelling enigszins, zoals ook de lichtelijk komische laatste regel dat doet’.
We krijgen uitleg over wat we zojuist zelf hebben gelezen: ‘De overdrijving wordt daarbij niet geschuwd, evenmin als de paradox (355-356)’, ‘De dichter laat Caesar een soort grafrede over zichzelf afsteken, waarmee hij hem nogmaals en ten overvloede karakteriseert’, ‘dan blijkt de dichter nog over een voorraad varianten ... te beschikken die hij eerst wil uitserveren’, ‘Vanaf r. 556 zet Lucanus weer zijn geliefde stijlfiguur van de “praeteritio” in’. Enzovoort enzovoort tot we er stapelgek van worden en tegen de vertaler willen roepen: ‘ik wil lezen, niet leren!’
Voor wie zou deze vertaling bedoeld kunnen zijn? Niet voor de liefhebber van Latijnse epische poëzie of van Lucanus - terwijl het toch bijna vierhonderd jaar geleden is dat de laatste volledige vertaling van zijn Burgeroorlog verscheen. Ook niet voor een publiek dat nog gewonnen moet worden: wie zou door deze vertaling verleid kunnen worden? Ik kan me eigenlijk maar een geschikte doelgroep voorstellen: een handjevol studenten klassieke talen die dit boek gebruiken om zich beter op hun colleges en tentamens voor te bereiden wanneer het toevallig over Lucanus gaat.
We hebben dus een halve Lucanus met bijna evenveel Brouwer gratis erbij, en dat niet in een inleiding (die is er ook nog), nawoord, voetnoten of apart commentaar, maar tussen de tekst door, zodat we geen veertig regels ongestoord kunnen lezen of de leraar vraagt onze aandacht weer: ‘Jongens, even opletten’. De zichtbare vertaler, daar ben ik niet tegen, want hoe zou een vertaler onzichtbaar kunnen zijn. Maar de vertaler die de tekst verduistert door te willen verhelderen, daar houd ik niet van.