van Pauls' cerebrale roman overtuigend in het Nederlands heeft omgezet. Een geur van papaver, gedichten van Stevie Smith (Wagner & Van Santen Uitgevers), indringend vertaald door Katelijne de Vuyst, die in haar boeiende commentaar de ogenschijnlijke eenvoud van de verzen weerlegt.
De Filter Vertaalprijs 2007 voor de meest opvallende vertaling uit het jaar 2006 is toegekend aan de vertaling uit het Engels van Samuel Becketts roman Watt, gemaakt door Onno Kosters en uitgegeven door Uitgeverij IJzer.
Wat de eerste twee van bovengenoemde criteria betreft: het lijdt geen twijfel dat we met een bijzonder boek te maken hebben, met een moedige uitgave. De aanleiding voor de uitgave is prozaïsch genoeg, de honderdste geboortedag van de schrijver, maar dat met deze vertaling een lacune in de Nederlandstalige uitgave van Becketts werk is opgevuld is een groot goed. Dat er in een tijdperk waarin commercialisering en marketing steeds bepalender worden voor het beeld van de literatuur een dergelijk boek wordt uitgebracht, een geestig boek dat veel van zijn lezers eist, maar dat een buitengewoon hoge literaire waarde heeft, is toe te juichen. Hiervoor willen wij ook graag onze complimenten aan de uitgever overbrengen.
Dat er sprake is van een boek dat ook veel van zijn vertaler eist, daarover is iedereen het wel eens. In de pers is de vertaling unaniem geprezen. Om de bijdrage te citeren van Dirk Van Hulle aan ons eigen Filter-overzicht van het vertaaljaar (een bespreking waar de jury zich bij haar keuze mede door heeft laten leiden, maar die niet doorslaggevend was): ‘De hoge moeilijkheidsgraad van de vertaling hangt samen met de centrale paradox van het boek: de tekst stelt door middel van een virtuoos taalgebruik voortdurend de gebreken van de taal ter discussie.’ Om met Kosters' Beckett te spreken: ‘omdat wat we weten in niet geringe mate deel uitmaakt van wat met zo gelukkig gekozen bewoordingen het onuitsprekelijke of het onuitdrukbare is genoemd, zodat iedere poging het uit te spreken of uit te drukken gedoemd is te mislukken, gedoemd, gedoemd is te mislukken.’ De spanning die deze paradox veroorzaakt, blijft in deze schitterende vertaling even sterk.
Op meer lokaal niveau ligt de moeilijkheid van deze vertaling ook in wat Michaël Zeeman de genadeloze consequentie van de stijl heeft genoemd, die zich onder meer uit in de tot in het absurde doorgevoerde opsommingen van bijvoorbeeld de oneindige mogelijkheden van het in combinatie dragen van een sok en een schoen en een kous en een laars en een slof. In de peristaltiek van het ritme: de eindeloze reeks tussenzinnetjes, die de afloop van de zin ophouden en die grammaticaal maar nauwelijks aan elkaar blijven zitten. In het klankspel en de absurde humor. Om voor één keer de lust tot citeren niet te onderdrukken: wie Becketts ‘These were sounds that at first, though we walked belly to belly, were so much wind to me’ en ‘These were sounds that at first, though we walked pubis to pubis, seemed so much balls to me’ vergelijkt met ‘Van deze klanken kon ik aanvankelijk, al liepen we buik aan buik, geen chocola maken’ en ‘Van deze klanken begreep ik aanvankelijk, al liepen we kruis aan kruis, de ballen’, ziet met welke inventiviteit, creativiteit en durf Onno Kosters te werk is gegaan bij het oplossen van de vele problemen waarvoor hij stond.