Patrick De Rynck
Een ‘koninklijke’ Van Dam
Onlangs werd er mij door een redacteur minzaam doch kordaat op gewezen dat ik in een vertaling te vaak woorden ‘tussen aanhalingstekens’ had geprangd en dat ik in m'n eigen teksten al te veel keren een zin met ‘blijkbaar’, ‘als het ware’ of een vergelijkbaar idioom op losse schroeven zette. Sommige lezers worden daar blijkbaar horendol van. De kritische opmerkingen waren geheel terecht.
Le style est l'homme même, toch? (Buffon, die deze oneliner ‘verzon’, haalde zijn wijsheid bij de Grieken en Romeinen.) L'homme van wie sprake is, is ‘van nature’ - daar gaan we weer, een geval van onweerstaanbare drang - ironiserend en relativeert doorgaans met graagte de dingen des levens. Hij verwacht klaarblijkelijk iets te veel meegaandheid van het qua ironie minder getalenteerde deel van zijn lezers. Er staat tussen aanhalingstekens nooit echt wat er staat, en dat voortdurend moeten switchen naar een soort tweede macht kan behoorlijk vermoeiend en irritant zijn.
Ik heb niet veel nodig om medebroeders en -zusters in de ironie op het spoor te komen. Een aanhalingsteken hier, een monkelzin daar, een oneigenlijk gebruikt woord, een meta-knipoog op tijd en stond. ‘Wie zojuist een koning was, is plotseling Van Dam.’ Het staat er, op pagina 87 van de Erasmus-vertaling Lof en blaam door Harm-Jan van Dam, ergens in de Lof der Zotheid. In Erasmus' Latijn staat er eigenlijk: ‘Qui paulo ante rex, subito Dama.’
Andere vertalers, die niet ‘Van Dam’ heten, maken daar doorgaans een zin van met een noot over ‘Dama’, een naam die Horatius en andere Romeinen in hun teksten wel eens gebruiken om een type slaaf mee aan te duiden. (Zijn vondst bespaart deze vertaler een noot. Als ik hem goed begrijp, had hij liever nog meer bespaard op noten, maar heeft hij zich gevoegd naar de eisen van de Erasmus-reeks Verzameld werk waarin zijn vertaling is verschenen. Een interessante case.)
Ik wist na pagina 87 bijna genoeg (alsof ik het al niet langer wist): deze vertaler is een man naar mijn ironiserend hart. Maar voor alle zekerheid deed ik wat ik nagenoeg altijd het eerst doe als ik een vertaling in handen houd: de Verantwoording en eventueel het bijbehorende Dankwoord lezen, doorgaans de enige teksten in zo'n vertaald boek waarin de vertaler ‘voor eigen rekening’ spreekt. Gelukkig komen ze in ‘mijn’ sector (vertalingen uit het Grieks en Latijn) heel vaak voor. En ja, wat bewezen moest worden, werd het ook, in één zin: ‘Louis heeft ermee moeten leven dat vertalen mij niet gezelliger of uitstaanbaarder maakt.’ Meer dan zo'n manier van formuleren moet dat niet zijn. Van Dam is van de club.
Harm-Jan van Dam móest daarom Erasmus wel vertalen, misschien wel het meest prominente lid aller tijden van onze fijnzinnige club der Ironici, een man die zich in veel van zijn bladzijden zelfs tot de vleugel der sarcasten bekent. Het gelukkige