ten en in 1528 volgde Vorsterman met een bijbel waaraan de bekende Groningse kunstenaar Jan Swart zijn medewerking had verleend.
De grote bloei van de prentkunst begon in de zeventiende eeuw, toen ook gebruikgemaakt werd van een nieuw procédé, het drukken op koperplaten. Deze nieuwe werkwijze maakte duidelijker afbeeldingen mogelijk, mede doordat de lijnen veel gemakkelijker getrokken konden worden dan in hout. Deze techniek kon echter moeilijk worden ingepast in de wijze van drukken, waardoor de prenten los van de tekst, met vaak een enkel onderschrift, ingebonden werden. De nieuwe wijze van drukken nam een hoge vlucht. De prenten verschenen nu los in series, vaak in een groot formaat, en ze werden door uitgevers ook apart ingebonden en als prentbijbels uitgegeven. Zo ontstonden boeken met alleen bijbelse prenten, dikwijls met onderschriften. Ook werden er veel bijbelse geschiedenissen uitgegeven, boeken waarin de bijbelse verhalen werden naverteld - een tegenwoordig nog steeds populair genre - met daarin uiteraard dikwijls prenten.
Een gevolg van het nieuwe drukprocédé was dat de bijbels zonder afbeeldingen uitgegeven werden. Zo verscheen in 1637 de eerste druk van de later beroemd geworden Statenvertaling zonder prenten. Alleen de titelpagina was versierd, op een voor die tijd vrij sobere wijze en er waren enkele gehistorieerde beginkapitalen in opgenomen. Ook andere bijbels, zowel Lutherse als rooms-katholieke, verschenen zonder prenten. Bij het publiek bestond echter wel degelijk behoefte aan afbeeldingen. In die tijd werden de bijbels door de boekhandelaren verkocht als losse katernen, waarbij men prentseries en kaarten kon laten inbinden. Het geheel werd vervolgens naar keuze ingebonden in een kartonnen of houten omslag, in beide gevallen met leer omhuld. Vermogende kopers lieten zilveren sloten aanbrengen en huurden inkleurders, afsetters, in om de afbeeldingen en kaarten te verfraaien. Het gevolg was dat niet alleen het maken van prenten, maar ook het inkleuren ervan een aparte kunstvorm begon te worden. Het doel van de prenten verschoof steeds meer van onderricht en toelichting naar zuiver vermaak.
Inmiddels had het centrum van de boekdrukkunst zich in de zeventiende eeuw van Antwerpen naar Amsterdam en andere Hollandse steden verplaatst. Naast de kopieën van oude afbeeldingen, waarin soms door graveurs wijzigingen werden aangebracht, kwam er vanaf de zeventiende en achttiende eeuw steeds meer origineel nieuw werk. Bekendheid verwierven Jan Luyken, Romeyn de Hooghe en anderen, van wie series en prentbijbels werden uitgegeven. Vanaf de achttiende eeuw verschenen ook uitgaven speciaal voor kinderen, waarin uiteraard ook vaak illustraties waren opgenomen. Bij dit genre fungeerden de afbeeldingen weer als middel om de tekst beter toegankelijk te maken en als ondersteuning ervan.
De in dit nummer afgebeelde prenten hebben alle betrekking op het scheppingsverhaal uit de bijbel, zoals verwoord in Genesis 1 en 2. In sommige