Post/reactie
Den Haag, 8 februari 2003
Matthijs Bakker
De vertaalsters van De kleine vriend zijn, geloof ik, een beetje de kop van Jut geworden, en ik kan me goed voorstellen dat zij daarvan balen. Ik denk bijvoorbeeld aan een opiniestuk van Herman Stevens in Het Parool van 30 november 2002. De auteur van Mindere goden vindt het succes van Tartt in Nederland maar moeilijk te verteren.
Zijn kritiek geldt vooral Robbert Ammerlaan, de uitgever van De Bezige Bij. Die is erop uit, schrijft Stevens, ‘Engelstalige literatuur uit de markt te drukken’. Daartoe heeft hij ‘onze boekwinkels platgebombardeerd met Donna Tartts De kleine vriend’.
Maar en passant moeten ook de vertaalsters het ontgelden. Stevens onderschrijft de klachten van lezers die, ik citeer, ‘liever de keuze hadden gehad tussen de vertaling en de Engelstalige uitgave van Tartt, een beter boek dat ook nog eens minder kost’ (cursivering van mij).
Ik waag het te betwijfelen of dat oordeel (‘een beter boek’) berust op lezing van de Nederlandse vertaling, laat staan op een vergelijking met het origineel. Waarschijnlijker lijkt het me dat het voortvloeit uit algemene vooroordelen tegen vertalingen, waarvan Stevens' opiniestuk een lange staalkaart laat zien. ‘Vertalingen zijn een noodzakelijk kwaad,’ schrijft hij, en beter kun je die vooroordelen niet samenvatten. Geen woord over alles wat een Nederlandstalige lezer mist die een kwart van de betekenissen in een Engelse roman uit de context bij elkaar raadt. Geen woord over het feit dat enkele van de beste boeken die ooit in het Nederlands verschenen zijn, vertalingen zijn.
Stevens komt tot dezelfde conclusie als ik in het vorige nummer van Filter, namelijk: uitgevers moeten ermee ophouden vertalingen vóór het origineel op de markt te brengen. En zijn betoog illustreert mooi waaróm ik dat heb gesteld, hoewel zijn argumenten tegenovergesteld zijn aan de mijne. Als Stevens namelijk iets duidelijk maakt, dan is het wel dat verkoopsuccessen, behaald met vertaalde boeken die eerder dan of pal na het origineel in de winkel liggen, het aanzien van vertalingen en de erkenning voor het werk van vertalers niet verhogen. Smalend spreekt Stevens over uitgeverijen die ‘eigenlijk een soort vertaalhuizen zijn’. Maar dan vertaalhuizen die het zelf niet willen weten, voeg ik toe, vertaalhuizen die zoveel mogelijk datgene verdonkeremanen waarvan ze moeten bestaan - al was het alleen maar door even gemakzuchtig als angsthazig de concurrentie met het origineel te ontduiken. Laten uitgevers nu eindelijk eens écht vertalingen gaan verkopen, was mijn oproep in de vorige Filter: het product vertaling, het feit van vertaling, de wijze van vertalen. Godweet komt zelfs een Herman Stevens dan nog eens van z'n