deze vertalingen, hij geeft de voorkeur aan ‘heldere’ vertalingen, die van de eerder genoemde Van Gelder en van Richard van Leeuwen (met verwijzing naar een fragment uit de Vertellingen van duizend-en-één-nacht, dat door Bouazza in deze bundel is opgenomen). Voor mij is het geen gepuzzel wat Bouazza doet. Deze vertaler wil het rijke betekenissenveld in zijn vertaling even rijk laten zijn, hij wenst de muur van de onvertaalbaarheid te slechten. Eskimo's hebben honderd namen voor sneeuw, luidt het theoretische adagium dat vertaalwetenschappers aandragen om de grenzen van het vertalen aan te geven. Negende-eeuwse Arabieren hebben talloze namen voor geslachtsdelen, in welke toestand ze zich ook bevinden. Bouazza is goed in de vrouwelijke delen; de dichter Th. van Os betaalde hem in zijn bespreking van de bundel (in Vrij Nederland) met gelijke munt terug door een lijstje namen voor de mannelijke delen te leveren - duidelijk uit enthousiasme voor het spel dat Bouazza in dit boekje speelt. Dit is een vertaling die tot de verbeelding spreekt omdat de verbeelding erin is binnengeslopen.
Hetzelfde wil ik laten gelden voor een vertaling met een geheel ander thema, de oorlog, de Grote Oorlog. Net als Bouazza, die intussen Marlowe, Koran-verzen en Shakespeare vertaalde, besteedt de Vlaamse schrijver Tom Lanoye een deel van zijn tijd en van zijn scheppingskracht aan het vertalen. Zijn Medea en Shakespeare's koningsdrama's kennen we intussen. De Standaard gaf hem in 2001 de opdracht een aantal Eerste-Wereldoorloggedichten te vertalen, en in 2002 gebeurde dat nogmaals.
De vertalingen, waaraan de taal van de auteur-vertaler sterk valt af te lezen, lokten veel reacties uit, onder meer een negatieve van de dichteres Christine D'haen, die er de originelen niet meer in herkennen kon (‘Tom Lanoye vermoordt John McCrae’, heette haar kritiek van 22 november 2001). Lanoye gebruikt, net als eerder in Ten Oorlog, alle registers die hem ter beschikking staan; er staat in het boek zelfs een vertaling van ‘The Assault’ van Robert Nichols waar Lanoye in de huid van Paul van Ostaijen kruipt en de dichtregels (net als in Bezette Stad) in verschillende typografie alle hoeken van de bladzijden laat zien. Niets lijkt Lanoye te dol, maar nader beschouwd blijft hij ‘op een verrassende manier toch trouw’ (Willy Vandeweghe).
Arjan Peters gebruikte in de Volkskrant de bijvoeglijke naamwoorden ‘eerbiedig en authentiek’ om er zowel Lanoye's oorspronkelijke werk mee te karakteriseren als zijn vertalingen. Dat is bijzonder, vertalingen authentiek noemen, maar het is scherp gezien. En net als bij Bouazza komen de teksten - die van zeer traditionele dichters, jong begonnen, jong gestorven - werkelijk tot leven. Een intelligente bespreking van Niemandsland stond in de Poëziekrant van november/december 2002. Els Leemans merkte daarin op dat deze vertalingen niet melodieus zijn (iets dat J. Eijkelboom wel probeert in De warpoets, dat eveneens eind 2002 verscheen bij Wagner & Van Santen). Haar verklaring daarvoor is interessant: ‘Toch had ik vaak de indruk een stem te horen, alsof ik midden in een dialoog was beland.’ Ik denk inderdaad dat Lanoye de