oorspronkelijke Griekse versmaat wil handhaven, legt zichzelf dus grote beperkingen op.
Er zijn vertalers geweest, zoals in de vorige eeuw Bertus Aafjes, die de dactylische hexameter dan ook hebben laten vallen en hun Nederlandse versie in een jambisch patroon geschreven hebben. Dat kan goed uitpakken, Aafjes' soepel lezende vertaling is er het bewijs van, maar een karakteristiek element van de Griekse brontekst is dan toch verloren gegaan, wat a fortiori geldt voor een vertaling in proza zoals gemaakt door M. Schwartz en J. van Gelder.
Een tweede probleem bij het vertalen van Homerus is het bepalen van het juiste register of stijlniveau. Tamelijk berucht in de geschiedenis van de Nederlandse Homerus-vertalingen is de Odyssee (1937) van P.C. Boutens. In onze tijd is die zo goed als onbegrijpelijk geworden door het precieuze taalgebruik van de vertaler, maar vooral door de syntactische omzettingen die Boutens pleegde om aan de metrische eisen te voldoen. Ten dele viel deze vertaling zo buitensporig verheven uit omdat Boutens de in de jaren dertig verschenen vertalingen van de bekende docent klassieke letteren Aegidius Timmerman wilde overtreffen, ja zelfs wegvagen: Timmerman had namelijk juist een huiselijke Ilias en Odyssee geschapen, vol met gezellige onderonsjes van de bewoners van de Olympus, die in alledaagse omgangstaal met elkaar converseerden. Boutens' en Timmermans vertalingen vormen wel de uitersten waartussen latere vertalers moesten laveren.
Herbert Jan de Roy van Zuydewijn, geboren 1927 te Amsterdam, jurist (dus geen classicus!) en thans rustend ambtenaar, verraste in 1980 met de vertaling van de Ilias, die niet in proza of in jamben was gesteld, maar de oorspronkelijke dactylische versmaat handhaafde, zoals dat voor het laatst door Boutens was gedaan. Verrassend was deze verschijning ook daarom omdat De Roy in zijn Amsterdamse studententijd in de jaren vijftig dan wel redacteur was geweest van het roemruchte blad Propria Cures, maar daarna toch niet van literaire aspiraties had blijk gegeven. Zijn entree in de Nederlandse letterkunde - want daartoe behoren zijn vertalingen onmiskenbaar - had zodoende, om in stijl te blijven, veel van de geboorte van Pallas Athene uit het hoofd van vader Zeus, of van de verschijning uit het niets van de epen van Homerus zelf. Twaalf jaar na de Ilias voltooide De Roy zijn Odyssee, waarna hij in 1993 een tweede druk van de Ilias bezorgde. Die heette ‘herzien’ en inderdaad de inleiding was niet alleen herschreven op grond van nieuwe publicaties maar ook waren in de tekst zelve op honderden plaatsen verbeteringen aangebracht vooral van metrische aard: de goede vertaling was een onberispelijke geworden. Intussen had hij ook eigen poëzie gepubliceerd, waaronder een door de Odyssee geïnspireerde bundel met kwatrijnen: Wat de zee verzwijgt (1988). Ook in dit werk betoonde hij zich een vormvast dichter met een feilloos gevoel voor het juiste woord, voor onopvallend rijm, voor vertraging en versnelling in het vers.