De Franse zin moet ik ook twee keer lezen, maar de Nederlandse begrijp ik zelfs na herhaalde lezing niet.
Op de overeenkomstige plek heeft dG: ‘Een geleerd persoon uit onze tijd zegt dat wanneer iemand er zin in zou hebben te beweren dat het koud is als onze almanakken aangeven dat het warm is, en vochtig als zij zeggen dat het droog is, en altijd het tegendeel te stellen van wat zij voorspellen, dat hij, als hij een weddenschap moest afsluiten over de uitkomst, er zich niet druk over hoefde te maken welke zijde hij koos, behalve in gevallen die geen twijfel toelaten, zoals een voorspelling van extreme warmte met Kerstmis en van streng winterweer met Sint Jan.’ Dat vind ik al een stuk duidelijker.
Het Frans luidt: ‘Un savant personnage de notre temps dit qu'en nos almanachs, où ils disent chaud, qui voudra dire froid, et, au lieu de sec, humide, et mettre toujours le rebours de ce qu'ils pronostiquent, s'il devait entrer en gageure de l'événement de l'un ou l'autre, qui ne se soucierait pas quel parti il prît, sauf ès choses où il n'y peut échoir incertitude, comme de promettre à Noël des chaleurs extrêmes, et à Saint-Jean des rigueurs de l'hiver.’
Er staat dus inderdaad: ‘un savant personnage’, zoals dG ‘een geleerd persoon’ heeft, en geen ‘savant’, zoals vP leest. En het Frans is in het begin veel beknopter. Bij het tweede ‘dat als’ lijkt vPs zin in de problemen te komen. Apart gelezen is de tweede helft van de zin fraai, met dat ‘instantie’ en ‘bij het rechte eind hebben’, maar de hittegolf is daarna weer iets overdreven, ál te mooi; daar zijn en waren andere uitdrukkingen voor.
Hier blijkt dat vPs virtuositeit op bepaalde momenten ook een zwakke plek kan worden. Dan dreigt hij ten prooi te vallen aan zijn eigen vindingrijkheid. Herhaaldelijk blijkt zich een prachtige vondst te hebben aangediend die de aandacht van de tekst verlegt naar de vertaling. Het doet altijd pijn een mooie vondst opzij te schuiven, maar soms moet het Eén mooie diamant mag niet de aandacht van de koningskroon afleiden. Woorden als ‘facelifts’ en ‘panklaar’ schokken mij als lezer. Montaigne schrijft op pag 157: ‘Intussen moeten wij uitkijken niet sterk te noemen wat niet meer dan een aardige vondst is, of steekhoudend wat hooguit spitsvondig, en goed wat alleen maar mooi is. (...) Al wat smaakt is nog niet voedzaam.’ (130)
In zijn dankwoord in Filter citeert prijswinnaar Hans van Pinxteren de gulle geefster mevrouw Jaffé, die lang geleden over een van zijn eerste vertalingen een zeer positief oordeel gaf, zij het dat er altijd detailkritiek te leveren is, naar ze stelde. Ik zou dit Montaigne-deel navenant willen beoordelen: een prachtige prestatie, met hier en daar een schoonheidsfoutje. De meeste potloodaantekeningen in mijn uitgave staan bij mooie vondsten, hier en daar bij een lelijke (‘Er is geen kunst aan een regering aan de kaak te stellen’, p. 49), bij een ambiguë (‘Ik versta de kunst niet te behagen’, p. 20) of bij een echt twijfelachtige (‘de hoed oplichten’ in plaats van ‘lichten’, p. 15), edoch die zaken moeten we misschien de redacteur maar aanwrijven. Alles kan in ons vak altijd beter; perfectie is net zo onbereikbaar als het eeuwige leven. ‘Want in dit