van een monsterachtig komplot. Voor de kritische lezer klinkt het af en toe iets te tendentieus. En toch kan men niet zeggen dat dit een bitter boek of een grove afrekening is, al leeft er bij Elias veel onderhuids ressentiment om zoveel ‘intieme vernederingen’.
Wat mede de elegische grondtoon van het boek verklaart zijn enkele leidmotieven die Gilliams met een zeker gevoel voor dosering hanteert. Het zijn een vijftal korte zinnen die, letterlijk of met lichte variatie, telkens opnieuw en soms haast wurgend-obsessioneel doorklinken; alle bevatten ze de naam van de geliefde. Ik citeer ze in chronologische volgorde: ‘Ik heb Gregoria lief’, ‘Morgen trouw ik met Gregoria’, ‘Gregoria zal kinderen krijgen’, ‘Liever was Gregoria niet getrouwd’ en ‘Van Gregoria blijf ik houden’.
Het is nog de vraag wat dat ‘houden van’ uit de zopas geciteerde zin eigenlijk betekent. Elias zelf is, althans bij tijden, lucied genoeg om te beseffen dat zijn ‘liefde’ voor Gregoria een sterk idealiserende en in wezen narcistische kleur heeft. Dat valt af te lezen uit een ander (overdadig gebruikt) leidmotief, namelijk het schilderij van Ferdinand Hodler, Die Wahrheit. Het werk stelt een naakte vrouw voor, ‘ascetisch, rank en broos’, de neergeslagen ogen gericht ‘naar de grond die (symbolisch!) met een mengeling van madelieven en van rotsig puin was bezaaid’. Voor Elias is dit kunstwerk het bewijs ‘dat de drift-der-driften in geest te transfigureren is’ (p. 55). Gaandeweg ondervindt hij dat Gregoria helemaal niet met dit ideaalbeeld overeenstemt; zij is veeleer ‘een falsificatie van Die Wahrheit’, die ‘de omvang van een catastrofe aanneemt’ (p. 355).
In de toelichting en verantwoording bij Gregoria citeert P.H. Dubois uit een brief die Gilliams hem kort voor zijn dood schreef: ‘Of het werkstuk (d.i. Gregoria) wel voor publikatie bestemd mag zijn? Ik aarzel en twijfel. Ailes te zamen: het is een ding zoals ik er nooit een schreef.’ (p. 377) Inderdaad, ondanks heel wat herkenbare trekken is Gregoria in menig opzicht een ‘ander’ boek. Jammer genoeg is ‘anders’ hier geen synoniem van ‘beter’. U merkt het: wij zijn aan de evaluatie toe.
De thematiek van Gregoria - de ‘misère van het huwelijksleven’ - is vrij uniek in Gilliams' oeuvre, ook al zijn er zijdelingse verwijzingen in onder meer Winter te Antwerpen en in enkele late gedichten te vinden. Na lectuur werd me duidelijk waarom Gilliams, vooral tijdens de laatste jaren van zijn leven, toen hij volop met het herschrijven van Gregoria bezig was, zo vaak verwees naar André Gides dagboeken en naar de mémoires van Paul Léautaud. Beide auteurs hebben het immers over dezelfde problematiek. Het weze gezegd dat Gilliams in Gregoria ver beneden het niveau van de twee door hem bewonderde Franse auteurs is gebleven.
Dat ligt onder meer aan de dosering van het boek. Ik bedoel daarmee niet alleen de globale lengte (Gilliams heeft geen epische adem, zoveel is duidelijk), maar ook de talloze storende herhalingen. Zo worden de tantes Henriëtte en Theodora (in de herinneringsfragmenten) tot in den treure op dezelfde wijze en met dezelfde formuleringen getypeerd, de ene als neurastheniek-onbereikbaar, de andere als lachwekkend-materialistisch. De lezer gelooft zijn ogen niet als Gilliams voor de zoveelste keer het verhaal doet van het cederhouten kistje met de oude rekeningen die Theodora uitpluist; het is bijna gênant voor een auteur die anders zo zuinig is met woorden.
Ook de structuur van het werk laat te wensen over. Weliswaar vinden we er enkele briljante passages waarin Gilliams zijn fugatische schrijfwijze demonstreert. Onmerkbaar verglijdt het verhaal van het nu-moment naar een verwant gegeven uit het verleden, meestal ingeleid door een gedachtenstreep; en