het portret van Hemmerechts' antihelden. Maar die voor de hand liggende analogie wordt in Zonder grenzen niet gebruikt.
Nochtans: de compositie van de roman wijst ook al in de richting van een cyclische beleving van de tijd, die zich - als een Mexicaanse slang - kronkelt van vroeger via nog vroeger naar later, en dan terug naar veel vroeger, om via veel later nog vroeger te eindigen dan bij het begin. Ergens tussen de winter 1968 en de winter 1990. De bekende uitspraak van de Mexicaanse auteur Carlos Fuentes, ‘Historische vooruitgang bestaat niet’, geldt ook voor elk individueel mensenbestaan, dat daardoor niet meer individueel is, of gekleurd, of herkenbaar, maar egaal, futiel en overbodig. Bij Hemmerechts is de grijsheid van het leven vooral opvallend bij vrouwen. Met een beetje goeie wil kun je dat toeschrijven aan de dominante positie van de man, naar wie de vrouw zich moet conformeren, zodat ze nooit aan een eigen identiteit toekomt. In de eerste acht hoofdstukken van de roman volgt de lezer netjes geritmeerd, op de kadans van het saaie bestaan, het leven van drie vrouwen: Petra, Emilia en Hannah Prat, dat zijn de moeder, de dochter en de minnares van Victor, de zegevierende man. Maar Victor zegeviert niet. In het negende en laatste hoofdstuk kijken we door zijn ogen mee naar zijn werkelijkheid, die ook al troosteloos is. Net zoals de vrouwen in zijn bestaan, is ook hij gedoemd om te leven met mensen die niet merken of hij er is of niet. ‘Iedereen is doof, blind en stom’ voor de anderen. Er zijn alleen littekens. Er zijn alleen halve mensen, waarvan de helften echter nooit op elkaar passen. Een stukje van je lichaam in een ander lichaam steken verandert daar uiteraard niets aan.
Het huwelijk is, zo zegt Petra, ‘tegennatuurlijk’, want ‘twee kunnen onmogelijk één worden’. Maar anderzijds weet ze ook dat scheiden ‘een oefening in dood’ is. Victor is het op dat punt met haar eens: ‘Scheiden is sterven’. Alleen voel je je een halve mens. De ontbrekende helft doet pijn, maar is onbereikbaar. In plaats van één te worden met een andere, passende helft, worden we steeds verder door twee gedeeld, tot er niets meer van ons overblijft dan de contouren van grenzen.