Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 137(1992)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 190] [p. 190] Anton Ent De redder 1. Jij zou de maagd en ik de redder zijn. Je vrees voor hoge woorden en de diepe pijn niet te voldoen aan ons verlangen weerhield je niet het vrome meisje uit te hangen. Verstijfd zit ik van schrik: een gave man kan ik niet zijn, een ongeschonden heer niet spelen, tenzij jij soepel schrijft dat ik feilloos met je bidden kan. Klein zou ik me bergen in je schoot. Maar nu ik redder ben, stap ik de dood met open ogen tegemoet: in deze taal, in dit gedicht, waarin ik stik of ademhaal. [pagina 191] [p. 191] 2. Zwakker ben ik dan ze schrijven, sterker ben ik als ik spreek. Zeven geesten deed ik zwijgen toen ik op je redder leek. Woorden doen mij hoger stijgen dan ik dagelijks verkeer. Waar iedereen volstond met nijgen, boog jij je driemaal voor mij neer, streelde, kuste en betraande, parfumeerde zelfs mijn voeten. Zwaar zal hij moeten boeten wie jou daarom vermaande. Veel liefde levert veel vergeving, daarin heb ik je vastgelegd. Dat je mij stil achterna ging was niet vooruit gezegd. Wie volgt is vroom, onverschillig uit welk verleden en tot welke dood. Weet dat ik geheel vrijwillig geen plaats verkies boven jouw schoot. [pagina 192] [p. 192] 3. Het dodelijke risico wil ik vergroten. Ik deel me uit en schenk me weg tot ik gekruisigd in een anekdote achter een steen word neergelegd. Als lang verhaal wil ik bestaan niet onbemind noch ongekend. Volkomen zal ik in je ondergaan zolang jouw leegte zich in mij herkent. Toen jij jezelf weerspiegeld zag en mij tot herder koos die hoedt wat weerloos in ons beiden lag, bloeiden je geuren aan mijn voet. Hoe men ook roemt, ik blijf ontledigd. Geen mens die mij intens bevredigt tenzij jij voor mijn leegheid openstaat en met mij door de nachten gaat. [pagina 193] [p. 193] 4. In de poort kwam je mijn afweer en mijn waarheid tegen: het woord sloeg op, het evangelie neer. Geprezen is de ommekeer: ik wil niet dood. Ga nu met mij het feest van leegheid vieren, uitbundig, stil. In jou gaan zeven vrouwen schuil. Neem nu de grijze. Ik wil dat je zoekt in grond- en moedertalen wat ons gegeven en ontnomen is. Zo krijgt je handschrift weer betekenis. Diep wil ik met je ademhalen, vorstelijke oogsten binnenhalen, je noemen wat vergeten is. Hoor mij, zie ik ben je brood. Ik deel me uit aan iedereen maar ik eis van jou alleen dat je meegaat tot mijn dood. Vorige Volgende