wat de Nederlandse inbreng betreft niet om over naar huis te schrijven is) maar puur over de hoeveelheid. Nederlandse boeken worden in de Vlaamse pers slechts mondjesmaat besproken (in feite alleen in De Standaard en De Morgen), en Vlaamse boeken krijgen aan het thuisfront ook al niet de aandacht die ze zouden verdienen.
Het ontbreken van een divers en gedifferentieerd uitgeversapparaat dat talent aantreft, begeleidt en vasthoudt, én een literaire kritiek die voor de adequate respons zorgt en bij de potentiële lezers nieuwsgierigheid wekt: ziedaar een belangrijke oorzaak van de verzuring van het literaire klimaat in Vlaanderen.
De vaak gehoorde klacht over het cultuurimperialisme van de Amsterdamse grachtengordel geeft dus maar een kant van de zaak weer. De andere kant is de geringe stimulans die de literatuur van Vlaanderen zelf krijgt, de goede programma's op radio en televisie niet te na gesproken. Om dat laatste prijs ik onze zuiderburen gelukkig, want bestond in Vlaanderen dezelfde dictatuur van de kijkcijfers als in Nederland, de culturele programma's waren al lang onder het regime van een of andere Büch geplaatst, in tijd besnoeid en verbannen naar de late uurtjes waarop toch niemand meer kijkt of luistert. Maar wel heb ik begrepen dat er ook in dit opzicht iets aan het veranderen is bij de omroep.
Je kunt het dus geen Vlaamse auteur kwalijk nemen dat hij of zij kiest voor een Amsterdamse uitgever. Die geniet niet alleen meer prestige, maar heeft bovendien beter toegang tot distributie en publiciteit, en dus meer kans op een hoge omzet per titel. En dat telt, want als het adagium ‘wie schrijft, die blijft’ geldig wil zijn, moeten er eerst wel lezers gevonden worden, anders verschimt het boek in de bibliotheek. En daar gaan ze op weg naar het Noorderlicht: Tom Lanoye, Herman Brusselmans, Stefan Hertmans, Charles Ducal, Dirk van Bastelaere en Kristien Hemmerechts, om alleen nog maar de jongste generatie te noemen. Bob van Laerhoven, die zich er luidkeels over beklaagde dat hij in Vlaanderen prachtige recensies kreeg maar in Nederland niet leek te bestaan, wilde hen achterna, maar lijkt inmiddels te hebben besloten toch nog maar even bij Dedalus onder dak te blijven.
Sinds kort staat een Vlaamse auteur die bij een Vlaamse uitgever onder dak is nog een andere mogelijkheid open om de Nederlandse markt te veroveren, en dat is het winnen van de AKO-prijs. In dat opzicht zijn Vlaamse auteurs overigens verre boven hun Nederlandse collega's bevoorrecht. Zij kunnen immers vrijelijk meedingen naar alle literaire prijzen (op de van staatswege toegekende P.C. Hooftprijs na), terwijl het omgekeerde niet het geval is. Jeroen Brouwers heeft zich daar wel eens boos over gemaakt.
Op het moment dat de in het Noorden volkomen onbekende Brigitte Raskin een AKO-nominatie kreeg voor Het koekoeksjong begon de Nederlandse kritiek aan een pijlsnelle inhaalmanoeuvre. Het boek was in Vlaanderen immers al opgemerkt, en verkocht bovendien goed, ook al had dat laatste dan misschien wel meer te maken met de omstandigheid dat de schrijfster bekend was als TV-persoonlijkheid dan met iets anders. Het Nederlandse publiek reageerde gretig op de publiciteit. Binnen een paar maanden beleefde Het koekoeksjong de ene herdruk na de andere. Met dat al werd een andere wetenschappelijke bevinding uit Tilburg bevestigd: goede recensies hebben nauwelijks een positief effect op de verkoop van onbekende auteurs; pas wanneer auteurs breeduit in de spotlights van de media zijn komen te staan, volgt het succes vanzelf.
Misschien denken sommige lezers nu wel dat ik Brigitte Raskin haar succes misgun. Dat is allerminst het geval. Wel vraag ik me af of Het koekoeksjong nu werkelijk zoveel beter was dan Wit is