| |
| |
| |
XI Over proza
| |
| |
| |
Hugo Bousset
Onstelpbare blos
A.F.Th. van der Heijden, Het leven uit een dag. Amsterdam, Em. Querido, 1988, 196 p.
Ephemera vulgata is een lid van de orde der haften of eendagsvliegen, die hun naam danken aan het zeer korte leven dat ze als volwassen exemplaar leiden: het varieert van enkele uren tot hooguit enkele dagen.
(Grote Dierenencyclopedie)
| |
Leporelloboek
A.F.Th. van der Heijden (Geldrop, 1951) is een der zeldzame Nederlandse schrijvers die niet zomaar wat romans bij elkaar harken, maar werken aan een coherent project dat verschillende boekdelen beslaat, een ‘opus’ zeg maar. De romanreeks De tandeloze tijd is tegelijk een indringende Bildungsroman en een panoramische uitbeelding van de jaren zeventig, van waaruit teruggeblikt wordt op de jaren vijftig en zestig. Tussen deel twee, De gevarendriehoek (1985) en het nog te verschijnen derde deel, Sneeuwnacht in september, verscheen de tussentijdse roman Het leven uit een dag, een uitvergroting van een der thema's van de cyclus en in mijn ogen een heus meesterwerkje. Het is een soort illustratie van een uitspraak van Eugène Ionesco: ‘L'enfer c'est la répétition’. Het bestaan dat we leven, is een hel omdat al wat we doen, ook het mooiste, zijn oorspronkelijke zuiverheid verliest in de alledaagsheid van de herhaling. In Het leven uit een dag zijn de personages zalige eendagsvliegen - hier leven duurt slechts een dag -, voor wie elke handeling tot het uiterste met zin geladen is. De onherhaalbaarheid geeft aan het menselijk streven iets groots en unieks, iets zuivers en engelachtigs ook. Géén liefde is mooier dan die tussen Benny Wult en Gini Trades. Hun eerste - en meteen ook laatste - liefdesdaad duurt niet erg lang maar geeft ze een eeuwig en goddelijk gevoel. En nooit zal de extase van die eerste keer kunnen vernietigd worden door die ontgoochelende tweede en zoveelste keer.
In het eerste deel van De tandeloze tijd, Vallende ouders (1983), was al sprake van een verlangen naar het ‘leven in de breedte’, waarin moment en eeuwigheid samenvallen. De menselijke geest is ‘een eindeloos uitvouwbaar leporelloboek’ en bezit het ‘fantastische vermogen van synchronisme’: hij kan alle beelden, herinneringen en gedachten gelijktijdig produceren. Het ‘leven in de breedte’ is verwant aan de ‘wereldgelijktijdigheid’ waar Stefan Hertmans over schrijft. Overigens: het is meer dan een schrijven over; het schrijven zelf realiseert de visie dat elk moment eeuwigheidswaarde kan hebben, als het maar voldoende opgeladen is met gevoelens, als het maar barstensvol betekenissen zit. De roman wordt dan - net als het bewustzijn - een ‘leporelloboek’ waarbij elke scène apart staat maar tegelijk verwijst naar alle andere scènes. Daartegenover staat het leven, met zijn
| |
| |
A.F.Th. van der Heijden
vervelende eentonigheid en herhalingsdwang. Het liefst van al wil het ik-personage uit De gevarendriehoek niet aan het bestaan participeren en engel blijven. Het thema overigens van die prachtige film van Wim Wenders, Der Himmel über Berlin. De genoemde ik-persoon vindt in die zin zijn ‘ impotentie’ een ‘ godsgeschenk’, want de toegang tot de vrouw is de toegang tot het leven. Als hij dan toch op 22-jarige leeftijd een eerste ‘ lauw orgasme’ krijgt, voelt hij zich ‘ bruut ontmaagd’, lomp ‘ uit zijn goddelijke knapen-sluimer gerukt’. - ‘ Al te lichamelijk in de wereld zijn betekende kennelijk inboeten aan poëzie’.
| |
Twee harten in mijn lijf
In Het leven uit een dag staat de liefdesdaad tussen Benny en Gini centraal, maar de uniciteit ervan redt haar van de banaliteit en geeft haar een goddelijke glans. Zelden heb ik in onze literatuur de liefde zo teer en teder weten beschrijven. Het ongelooflijke van de beschrijving heeft onder meer te maken met het feit dat Gini en Benny tijdens de kennismaking en het vrijen van kinderen jongvolwassenen worden. (Een effect waar de lezer al veel vroeger in de roman mee geconfronteerd wordt: ‘Terwijl de moedermelk langzaam in hem verteerde, ging hij naar school, de jonge Wult.’) De permanente confrontatie met de tijd heeft een verhoogd bewustzijn voor gevolg: ‘Op het hoogtepunt van je leven zijn, en het ook te weten’. De liefdeshandelingen krijgen een tragische tederheid, ‘zwaar van heimwee’; de zonnestralen spelen met de jonge geliefden mee en geven aan hun juveniele handelingen een kosmische allure. De ‘absolute eenmaligheid’ wordt door Benny en Gini zo intens beleefd, dat alles binnen in ze begint te gloeien. Benny kijkt ontroerd naar Gini's wangen, die in brand staan alsof ze koorts heeft; haar blos is niet te stelpen. Het zonlicht op de muur begeleidt hun gewijde bewegingen; even staat de tijd stil, verloopt hun leven in de breedte... Bij de evocatie van al dit onuitsprekelijke, is Van der Heijden op zijn best. Gilliamse stijloefeningen, ‘volmaakte’ momenten van schoonheid. Zoals de beschrijving van het voorspel, waarbij Benny in Gini's ragfijne oortje toont, wat later en elders veel dieper moet gebeuren: ‘Benny bleef met zijn pink de witroze schelp omcirkelen, die nog klam was van het douchen. Hij was niet getand als de schelp op het strand waar zijn grootvader gestorven was, maar fijngeslepen en afgezet met een teer dons. Vanzelf kwam het topje
van zijn pink tot twee, drie keer toe in een volgende ellipsvormige baan dieper het oor in terecht. Uit de gehoorgang kroop het knisperende schuim van een restje shampoo zijn vingertop tegemoet, tot hij zich niet langer kon inhouden en zijn pink zo diep mogelijk de holte in boorde.’ Bij het bedrijven van de liefde, voelt Benny hoe zijn lichaam van licht wordt en tegelijk aan het zweven gaat. ‘Dit goddelijke gevoel kon nooit voorbij
| |
| |
gaan.’ Daarna beschrijft Gini haar eerste en laatste erotische ervaring zó: ‘Er klopten twee harten in mijn lijf. Ze sprongen naar elkaar toe... ze sprongen tegen elkaar op als jonge honden.’ Ze heeft een flits van de ‘hemel’ beleefd.
| |
Het ‘moment suprême’
Benny en Gini ervaren die hemelse ‘vlam’ zeer bewust: op school heeft de priester ze geleerd dat ‘onze hoogste metafysische instantie’ het allemaal zo heeft gewild; ‘aan die eenmaligheid ontlenen ons leven, en de liefde daarin, hun grote intensiteit.’ De unieke liefdesdaad smaakt al naar de hemel: ‘Het hoogste goed is niet herhaalbaar. De hemel is daarvan het beste bewijs...’ Dat die priester in feite Van der Heijdens verlangen naar een ‘leven in de breedte’ vertolkt, blijkt uit de volgende omschrijving van het hiernamaals (eigenlijk het ‘hiernumaals’): het bestaan speelt zich in de hemel in een nagenoeg ondeelbaar moment af; ‘bijna oneindig kort is het, en tegelijkertijd van een schier oneindige heerlijkheid’. De hemel is op zijn beurt een vlam, ‘een volmaakte synthese van alle voortreffelijke gevoelens en indrukken en gedachten die het voorbije leven heeft opgeleverd, en dan nog eens oplaaiend tot de allergrootste volmaaktheid.’ Die absolute ‘weldadige gewaarwording’ smoort elke wens tot herhaling in de kiem. Tegenover het moment suprême van de vlammende hemel staat de hel van de herhaling, de tergende slijtageslag die leidt tot verveling en daarna tot walg. Zelfs de zich herhalende liefdesdaad wordt zo stuitend dat de geliefden zich dood zouden wensen. Maar die verlossende dood wordt ze niet gegund. Deze levensvisie refereert ongetwijfeld aan de leer van het boeddhisme, waar de drang tot herhaling leidt tot wedergeboorte. In feite wordt die wedergeboorte voorgesteld als een straf, toegekend aan wie de onthechting van alle aardse begeerten nog niet heeft gerealiseerd. Het Nirvana (= uitgewaaid zijn) is het ophouden
van alle drang tot bestaan en wordt omschreven als een staat van volkomen rust en volmaakte vrede.
| |
Perfide orgieën
Van der Heijdens opvatting over de ‘hel’ roept uiteraard het beeld op van ons huidige bestaan, waarin al wat mooi is door herhaling zijn glans verliest en ze bevat tevens een allusie op de Griekse mythologische figuur Tantalos. Voor Van der Heijden zijn wij allemaal Tantalos-creaturen. De wijkende tak-met-vruchten en het wijkende water zijn voor de hongerige en dorstige Tantalos steeds binnen oog-, nooit binnen handbereik. Hij stal nectar en ambrozijn om zijn vrienden onsterfelijk te maken, hierbij niet beseffend dat die onsterfelijkheid de hel zelf betekent. De priester zegt het zo expliciet mogelijk: ‘De hel, dat is de onophoudelijke vernietiging van alles wat in aanleg, dat wil zeggen bij gratie van z'n eenmaligheid goed was. De liefde, bij voorbeeld. De hel garandeert vrijwel onbeperkte herhaalbaarheid van de liefdesdaad. In die herhaling wordt de liefde opgeheven, en wordt de daad een kwelling.’ Is het leven zoals wij dat leven volgens de auteur reeds een soort voorgeborchte van de hel-van-herhaling, dan is het eendagsleven van Gini en Benny reeds een voorsmaakje van de hemel. Of liever: dat had het kunnen zijn. Maar vooral Benny kan zich bij de niet-herhaalbaarheid van die heerlijke liefdesdaad met Gini niet neerleggen. Vermits hij weet dat in de ‘hel’ die herhaling wel mogelijk (eigenlijk verplicht) is, wil hij met haar naar die hel. Daartoe vermoorden ze samen een oude blinde man, die bovenop vroeger een hoge post moet hebben bekleed. Zowel Benny als de reeds zwangere Gini worden tot de elektrische stoel veroordeeld. De beschrijving van Benny's executie behoort tot de absolute hoogtepunten van de roman. Benny ontwaakt in de ‘hel’, eigenlijk nog maar het voorgeborchte ervan, en dus vergelijkbaar met ons aardse bestaan. Alles wordt er tot in
| |
| |
den treure herhaald. In dat ‘moeras van imitatie en gelijkschakeling’ sterven de mensen van verveling, zonder dood te (mogen) gaan. De vrouwen doven voortijdig uit of maken van de dwangmatige herhaling van de liefdesdaad hun beroep en worden hoer. Dat zou ook het lot van de eertijds zo angelieke Gini zijn. Benny, die er maar niet in slaagt haar in deze onderwereld terug te vinden, verhuurt zijn lichaam om aan de kost te komen. De grootste vernederingen ondergaat hij, om met dat offer de schaamte van Gini's gedwongen prostitutie ongedaan te maken. Benny houdt niet van de ‘brutale aanwezigheid van een ander lichaam binnen in het zijne’, maar noodgedwongen participeert hij aan de meest perfide homofiele orgieën, die in een nightclub of zelfs in open lucht voor een hitsig publiek worden opgevoerd. Daarna huurt een oude, rijke vrouw hem in als lustknaap: hij moet naakt in haar koude zwembad zwemmen, waarna zij hem ‘reanimeert’. Hij wil zich van kant maken, maar dat kan alleen naar de definitieve hel leiden. Ook buiten Benny is alles somber geworden: de steeds stralende zon uit zijn herinnering is nu dof en met een waas overtrokken. ‘Elk voorwerp scheen de beschouwer zijn meest beslagen, kleurloze kant toe te keren, hem uitnodigend het maar zo gauw mogelijk te vergeten.’ Deze wereld lijkt slechts een afschaduwing van de echte wereld elders. Dit refereert aan Plato's anamnèsis: elk menselijk kennen is een herinnering aan de Ideeën die men in een vroeger bestaan heeft aanschouwd; onze wereld is maar de bleke afschaduwing van de volmaakte wereld der Ideeën. We moeten hierbij wel bedenken dat in Het leven uit een dag de platonische schaduwwereld gevormd wordt door het voorgeborchte van de hel en de échte wereld van de Ideeën door het ééndagsleven
op aarde. Metaforisch komt het eerste overeen met ons eigen aardse bestaan en het tweede met hemelse ervaringen, waartoe ook het ‘schrijven in de breedte’ behoort.
| |
Efemere engel
Na allerlei omzwervingen komt de wanhopige Benny terecht op de plaats waar hij voor zijn dood de liefde aan Gini voltrok. Daar verenigt zij zich opnieuw met hem, haastig over zijn lichaam strijkend als een efemere engel, terwijl buiten de bliksem zorgt voor een explosie van licht. Hij denkt dat het een droom is, maar zijn geslacht ruikt naar Gini. Al dat mooie kan echter niet met de eeuwigheid samenvallen (dat kan alleen in de hemel): Benny verlangt alweer naar herhaling... Maar Gini is onbereikbaar geworden: ze is voorgoed opgenomen in licht en goud, want in de hel hoort ze niet thuis. Benny is nu een Tantaloscreatuur en over Gini kunnen alleen engelenbazuinen nog berichten... en een rasschrijver als Adri van der Heijden.
|
|