en geschreven Nederlands van Vlamingen, maar de reactie erop heb ik zelf verzonnen. Maar aangezien ik nu ongeveer een kwart eeuw min of meer geregeld met Vlamingen omga, samenwerk en nu en dan van gedachten wissel over taal, meen ik wel te mogen zeggen, dat wat ik hier mijn zuidelijke taalgenoten in de mond leg, niet zomaar uit de lucht gegrepen is.
Er zijn drie elementen in te onderkennen. Allereerst geeft de Vlaming grif toe dat er in de taal die in Vlaanderen gebruikt wordt, van alles verkeerd is. Dat heeft hij zo geleerd: hij spreekt van huis uit (‘van huize uit’, zegt hij zelf) dialect en hij moet standaardtaal, vroeger genaamd ABN, spreken. Of hij spreekt geen dialect, maar dan toch Zuidnederlands - wat afgekort wordt als ‘ZN’ en dat betekent dan weer ‘zeg niet’.
Ten tweede heeft de Vlaming een bijzonder goed gevoel voor intern-Zuidnederlandse regionale verschillen. Terwijl Nederlanders op dit punt meestal niet verder komen dan de zuidelijke ‘zachte g’ en de noordoostelijke ‘ingeslikte’ (deze wonderlijke term betekent ongeveer het omgekeerde van wat hij zegt, nl. ‘uitgesproken’) slot - n, weten Vlamingen hun taalgenoten vaak tot op enkele kilometers nauwkeurig te plaatsen. Dat kunnen bij ons alleen nog maar sommige Limburgers.
Ten derde vindt de Vlaming dat vooral ándere Vlamingen slecht Nederlands spreken. Dat is natuurlijk een algemeenmenselijke reactie in verband met het zojuist genoemde eerste element: als je altijd hoort dat er zoveel verkeerd is om je heen, is het een kwestie van zelfbehoud daarvan allereerst anderen de schuld te geven.
Misschien is er nog wel een vierde element te onderscheiden. Dat ligt dan ten grondslag aan de drie andere. Ik bedoel: een grote belangstelling voor taal in het algemeen, groter in elk geval dan bij ons in Nederland. Misschien verkijk ik me hierop, en denk ik dit alleen maar omdat ik vooral met Vlamingen omga die professioneel met taal te maken hebben. Maar ik heb toch in Nederland nog nooit aan het eind van een rondleiding in een museum een deelnemer de rondleidster horen prijzen, niet alleen om haar uitleg, maar ook om haar táál. En dat heb ik eens in Antwerpen meegemaakt. (‘Maar’, zei een van de Vlamingen in mijn gezelschap, ‘dat meisje is ook geen Antwerpse, die is van Hasselt’ - zie boven!)
‘Het zou dus het makkelijkst zijn als er geen verschil was tussen het Nederlands van Vlamingen en dat van Nederlanders’, schreef ik hierboven. Voor de Nederlanders, bedoelde ik daar. Maar voor de Vlamingen geldt blijkbaar hetzelfde. Want het officiële taalbeleid van de Belgische en nu Vlaamse regeringen was en is: de standaardtaal van Nederland moet ook de standaardtaal van Vlaanderen zijn. Daar is veel voor te zeggen, daar niet van. Het is alleen nooit gelukt.
Het had misschien kunnen lukken als men het ‘Noordnederlands’ van meet af aan als ‘vreemde taal’ had geïntroduceerd: met leerboeken uit Nederland en met in Nederland opgeleide leraren. Dat zou wel een heel onnatuurlijke methode geweest zijn. Maar op de natuurlijke wijze, zoals de meeste standaardtalen in Europa zich ontwikkeld hebben, kan het alleen als er in het taalgebied een toonaangevend centrum is op economisch, politiek en cultureel gebied, dat ook wat de taal betreft een voorbeeldfunctie heeft.
Binnen het Franse taalgebied heeft Frankrijk in het algemeen en Parijs in het bijzonder die voorbeeldfunctie. En zo zal het wel komen dat het (Standaard-) Frans in Wallonië veel minder verschilt van het Frans in Frankrijk dan het Nederlands in Vlaanderen van het Nederlands in Nederland. Binnen Nederland had en heeft de Randstad die voorbeeldfunctie. Maar binnen het Nederlandse taalgebied heeft Nederland die functie