spijker op de kop geslagen? Heb ik hem in verlegenheid gebracht?
Opeens weet ik heel zeker dat ook hij een gestrafte is, maar op een of andere manier schijnt hij zich met zijn deplorabele lot te hebben verzoend, en daar benijd ik hem hartgrondig om. Het liefst zou ik hem snikkend in de armen vallen, en hem smeken eindelijk klaarheid te scheppen en de richting aan te wijzen die ik uit moet gaan, maar ik kom er niet toe. Heb ik ook de grens van het Verdriet overschreden, en Mevrouw Immense Droefheid van me afgeschud?
Opeens staat hij op, klikt zijn tas open en neemt er een recordertje uit.
‘Als u dan niet meer wilt schrijven, spreek dan tenminste...’
Hij schakelt het apparaatje in en loopt vervolgens resoluut naar de pijp. Als zijn voetstappen uitgestorven zijn, grijp ik in een opwelling het recordertje beet, en keil het tegen de deur.
Even later hoor ik het door de sneeuw enigszins gedempte geronk van Mallants' jeep. Ik kijk naar buiten en zie hoe de tuinman, ingeduffeld als een lid van een poolexpeditie, de besneeuwde gasfles begint te vervangen. Hij steekt een hand naar me op en knikt een paar keer snel met zijn stoppelkin. Die wil duidelijk, na het klaren van de klus, weer een paar uur over zijn belevenissen met de koninklijke familie komen ouwehoeren. Helaas, ook daar staat mijn hoofd niet naar, en daarom rep ik me gauw naar mijn kamer, alwaar ik, in de hoop nooit meer wakker te worden, snel en diep onder de wol kruip.
‘Merde!’ hoor ik mezelf roepen, als ik veel later - zo te zien staat de zon al hoog - gewekt word door discreet maar niet aflatend geklop op de deur. (Ik ben net door een arend ontvoerd en op de drempel van een grote poort neergezet, die door een engel met een gouden en een zilveren sleutel wordt ontsloten.)
‘Meneer Van den Broeck! Meneer Van den Broeck! Uw eten wordt koud.’
Leontien.
Ik hoor hoe ze alvast de mengkraan van de douche begint te manipuleren.
‘Ik hoef geen douche!’
‘Dat doet u wèl!’ lacht ze op een manier die geen tegenspraak duldt.
‘Bella acqua!’ zingt ze plagerig voor ze de deur van de badkamer achter zich dichttrekt.
Mokkend kleed ik me uit en strompel naar de douche, en hoewel het water precies op temperatuur is, toch bereikt het me niet echt. Ik word wel nat maar niet proper.
Vloekend draai ik de kranen weer dicht en ga me aankleden.
Even later betreed ik het bureau. Kathy staat een dweil uit te wringen, Lupke ligt op haar buik aan de gaskachel te prutsen en Leontien zit in de fauteuil, met een grote kartonnen doos op de knieën.
‘Door te zitten en te rusten wordt men wijs, waar of niet?’ lacht ze.
‘Zo dacht wijlen de heer Loracq er ook over, maar het heeft hem weinig baat gebracht!’ smaal ik, terwijl ik naar het bureau blik waarop een serveerblad staat dat met een theedoek is afgedekt.
Leontien recht meteen de rug.
‘Dames, als u nu de slaapkamer en de badkamer even wil gaan doen...’ zegt ze op bevelende toon. Kathy slaat de dweil over haar schouder, grijpt de emmer, en kijkt van de vloer naar mij op.
‘U werpt een schaduw af, meneer Van den Broeck’, zegt ze verwijtend, alsof ik weer bevuild heb wat zij zopas gepoetst heeft, en loopt vervolgens kontwiegend de kamer uit.
‘Killuk, zo kan hij wel weer!’, roept Leontien haar na.
Nu ook scharrelt Lupke haar poetsgerei bij elkaar en haast zich langs mij heen naar buiten. Niet evenwel zonder eerst nog gauw iets onder het theedoek vandaan gegrist en in haar mond gestopt te hebben.
‘Eet u nu maar gauw, meneer Van den