Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 134(1989)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 632] [p. 632] Willy Spillebeen Sprong en val ‘Abyssus abyssum invocat’ (Psalm 42:7) De jongen bij de cisterne boog naar het oog van de aarde. De aanzuigende kilte. Wat wilde hij bovenhalen uit de averechts spiralende kijker met het medaillon waarin nu de emmer plonst en zijn gezicht verspintert? De jongen in de hoogzomer oog in oog met de zon. Het verblindende licht. Wat dacht hij omlaag te halen uit de averechts spiralende putringen met de vlam het toornige cycloopoog dat nu zijn oog uitbrandt? [pagina 633] [p. 633] De vallei ‘De aarde nu was woest en leeg’ (Genesis) Men plantte betonnen bomen op de heuvel, een lange rij van kerktoren naar kerktoren. De jongen klom uit de vallei waar populieren zongen. Hij legde zijn luisterende huid aan een stam van ruig beton. De solsleutel van de kruin, vijf knoppen van wit porselein met draden, een notenbalk vol zwaluwen - die zwegen. Toen joeg hij de zwaluwen op ze trokken naar warme landen. Toen sloeg hij de knoppen kapot ze werden prompt vervangen. Toen zag hij de draden doorhangen gevaarlijk tot op het veld. En hij keerde terug naar de vallei - de populieren waren geveld. [pagina 634] [p. 634] Gedicht Het land lijkt zichzelf gebleven een al eeuwen beschreven blad dat de jongen heeft gelezen toen hij in een vroeger leven hier zijn scholen had. Maar de kroontjespen van de toren schrijft op de lege lucht dat de bomen zijn verloren en de verten zijn gedicht en dat hier spoken wonen. Vorige Volgende