Leen Huet
Het Zweedse paardje
1.
Op een avond, en op weg naar het zoveelste zinloze partijtje, sla je een hoek om en tuimel je in een valkuil die je eeuwen geleden, argeloos, voor jezelf groef. Elly Dubois' blik viel op een fraai, roodgelakt houten paardje in een postmoderne etalage - en de pijn, de liefde, de huid en het haar van ver weg en lang geleden hernamen hun heerschappij met een huiveringwekkende vanzelfsprekendheid.
Want éénzelfde paardje was ooit aan Annemarie ten geschenke gegeven, op voorwaarde dat ze er niet mee zou spelen. Dit gebeurde in de living room van oom en tante, waar leer en oud hout en zilver zo mooi glansden, dat Elly hier als het ware onbewust in haar rol van hetarme-nichtje groeide door urenlang in geluk om zich heen te kijken. Het geschenk werd op een boekenrekje geplaatst en de kinderen, warm en schoon van het bad en in eendere pyama's gehuld, richtten hun vrolijke aandacht weer op de televisie - een verfilming van het toneelstuk Cyrano, die Elly betoverde en Annemarie, zoveel wereldser, nogal verveelde.
Zij hadden weinig gemeen, buiten hun bloedverwantschap en de eenzaamheid van lichtelijk verwaarloosde kinderen. De drukte waarmee hun respectievelijke ouders leefden en verdienden, leidde ertoe dat zij steevast de weekeinden doorbrachten in het uitgestrekte grootouderlijke huis, waarin hun bijzondere, precaire en volkomen asymmetrische verhouding zijn opgang en herfsttij beleefde. Daarom viel het huis in Elly's herinnering uiteen in zeer onderscheiden emotionele kamers en plaatsjes. Van de ene traptrede op de volgende stappend, overschreed ze een voor altijd getrokken grens tussen samen gezongen schunnige aftelrijmpjes en gevaarlijke, als een grapje begonnen ruzies; op gene vloer prijkte voor altijd een plots verlaten ganzebord, en aan deze beddeknop hing voorgoed een bewonderd kledingstuk.
In grootmoeders salon kropen zij vaak getweeën rond, om de franjes van haar tapijten opnieuw te schikken wanneer die door het spel, - of zelfs maar door de stap van een bezoeker -, in de war waren geraakt. Om hen te belonen maakte grootmoeder dan soms een imposant krakende kast in de hall open, waarin drie verrukkelijke oude popjes met roodgeruite jurken en rode haarstrikjes bewaard werden. Die mochten zij voorzichtig vasthouden en voorzichtig tussen hen in op het hoge fluwelen eiland van de sofa zetten, om op te gaan in een eerder gedroomd dan uitgevoerd verhaaltje. Het was nooit onverdeeld prettig in grootmoeders kamers: de keuken leek veelal op een militair exercitieterrein, wanneer hen bits toegevoegd werd rechtop te zitten, niet te praten met volle mond, en hun borden leeg te eten., Zodat zij meer dan eens halfhuilend tegenover elkaar hadden gezeten, wanhopig kauwend op pezige stukken vlees die steeds minder verteerbaar en alsmaar verstikkender leken te worden. En de badkamer, die in normale omstandigheden fungeerde als tempel der wetenschap, - wanneer Annemarie, staande op een krukje voor de wastafel, haar tanden poetste, en Elly geconcentreerd op het