zijn boek zelf te schrijven, in tegenstelling tot de meeste van zijn collega's. En als politici, zoals Eyskens of de muzikale Claes, hun culturele en kunstzinnige aspiraties voor een keer laten primeren op hun politieke belangen (al is het ongetwijfeld óók zo dat deze artistieke uitingen een politieke betekenis krijgen, aangezien de status en het publieke imago van de betrokken personen moeilijk helemaal zijn weg te denken), dan mag hun werk niet met allerlei vooroordelen terzijde worden geschoven. Integendeel, dan verdient het een even kritische benadering als de teksten of uitvoeringen van erkende schrijvers of musici. Terug dus naar waar het eigenlijk om gaat: Het storende levensverhaal van J.K. Mortal.
Mortal, en de symboliek van deze naam is meteen duidelijk, is een gezaghebbend en wereldbefaamd fysicus die zweert bij een sciëntistische levenshouding. Hij is ervan overtuigd dat het onderzoek van de materie uiteindelijk zal leiden tot de ontraadseling van het leven en ‘aan de overzijde van de laatste hartslag is er geen buitentijdelijke echo’ (p. 20). Zijn wetenschappelijk en afstandelijk taalgebruik laat amper plaats voor emoties, terwijl zijn denken voortdurend is toegespitst op exacte feitenkennis. In ‘het labyrint van de atoomstructuren’ zoekt hij alle heil (p. 26). Kennis krijgt in onze maatschappij trouwens een steeds grotere betekenis en de kans is dan ook niet denkbeeldig dat er een kloof zal ontstaan tussen diegenen die er wel en niet over beschikken. Daar komt nog bij dat de hedendaagse samenleving evolueert in de richting van een ‘vermenning’: het banale collectivisme krijgt langzaam maar zeker de overhand op het denkende individu. In plaats van IK komt het onpersoonlijke voornaamwoord MEN, waardoor de mens zich veel makkelijker kan onttrekken aan zijn eigen verantwoordelijkheid.
Maar dan gebeurt er iets vreemds met de geleerde Mortal: hij wordt namelijk verliefd en ondervindt dat zijn verstandelijke vermogens opeens ontoereikend en zelfs secundair worden. Al is Kristine ‘een volwaardige tegenspeelster’, want zij is intelligent, vinnig met haar replieken en diepzinnig aangelegd (pp. 40 e.v.). De conversaties tussen de toekomstige echtgenoten zijn zelfs al té spitsvondig, zodat ze blijven steken in een opgeschroefde, plechtstatige schrijftaal. En het ironische knipoogje dat de auteur naar zijn eigen Bron en Horizon geeft (p. 43), kan deze stroeve indruk beslist niet wegnemen. Anders gezegd: Eyskens schrijft doodeenvoudig zwakke dialogen.
In zijn verhaal heeft de schrijver hier en daar ook wat bedekte kritiek geformuleerd op het beleid in een bepaald klein en tweetalig land ‘waarvan de naam begon met een grote B’ (p. 53). Heeft Eyskens de rechtstreekse aanval niet aangedurfd of is hij ook hier te veel politicus en te weinig schrijver geweest? Het gaat in ieder geval over een land dat al eeuwen uit elkaar valt, dat onbestuurbaar is geworden door de vele federale pacten en waarin de politisering wild om zich heen grijpt, terwijl ‘cultuur en confituur’ synoniemen van elkaar zijn geworden (p. 94). ‘Al naargelang je de bevoegde persoon kent, weet wonen en van hem voorspraak krijgt, gaat je dossier erop vooruit, krijg je een aanbeveling, word je benoemd. De andere burgers die deze goede relaties niet hebben, blijven in de rij en dus in de kou staan’, mijmert J.K. Mortal (p. 84). Ik zou zeggen, waarom spreekt hij Mark Eyskens niet eens een keer aan? Die zou daar, met al de functies die hij ondertussen heeft uitgeoefend en de relaties die hijzelf bezit, misschien ook eens iets aan kunnen doen. Want als onze politici dit gekonkel al niet meer uit de wereld kunnen helpen, wie dan wel?
Een tweede crisismoment beleeft Mortal op het ogenblik dat hij naar een muziekuitvoering zit te luisteren. De mooie celliste weet hem zo te ontroeren