| |
| |
| |
Hugo Bousset
Kroniek
De achterkant van Eenhoorn
Gerard Reve, Bezorgde ouders. Utrecht/Antwerpen, Veen, 1988, 319 p., 590 BF.
Gerard (Kornelis van het) Reve (1923) heeft onvergetelijke romans geschreven als De avonden (1947), Werther Nieland (1949), Op weg naar het einde (1963) en Nader tot u (1966). De avonden is eigenlijk de enige existentialistische roman op Europees niveau uit onze literatuur. Het boek handelt niet over absurditeit, leegte, verveling, maar is het geheel en al geworden. De lezer kan alleen verder lezen in die vaak ondraaglijke roman bij de gratie van de schitterende stijl. De stijl is zo plechtstatig dat hij soms haast humoristisch wordt, wat een tegenwicht vormt voor de grondeloze gelatenheid en de drukkende eentonigheid waarmee de 23-jarige Frits van Egters de laatste tien dagen van 1946 doorbrengt. De tijd vliedt voorbij maar Van Egters zou bij God niet weten wat hij er voor zinvols zou mee moeten aanvangen. Dit boek over de verveling is uiterst boeiend: de eindeloos gevarieerde stilistische evenwichtsoefeningen laten de lezer enigszins beduusd achter.
| |
Autoplagiaat
Nadien verschraalt in de talrijke publikaties van Reve de kunst van de variatie tot de kunst van de herhaling en ligt het autoplagiaat steeds op de loer. In de jaren zeventig publiceert de auteur nog enkele interessante romans, vooral voor zijn fans: Oud en eenzaam (1978), Moeder en zoon (1980), en vroeger al de ‘liefdestrilogie’, bestaande uit De taal der liefde (1972), Lieve jongens (1973) en Het lieve leven (1974). In die trilogie krijgt het ‘revisme’ verder vaste vorm: het aanbieden van de aanbeden knaap aan de vaste vriend, de sadomasochistische rituelen, de Mariaverering en vooral het zelfbevredigend vertellen daarover.
In de jaren tachtig gaat het van kwaad tot erger. Romans uit die periode, zoals De vierde man (1981), Wolf (1983) en De stille vriend (1984) herhalen de revistische thematiek tot vervelens toe en de stijl verliest zijn spankracht, waardoor de kitscherige ‘inhoud’ steeds meer aan de oppervlakte komt. Maar Reve zet nog een flinke stap (in de foute richting) verder. Allicht omdat hij in zijn Franse verblijfplaats La Bégude de Mazenc van zijn pen moet leven, heeft hij de afgelopen jaren letterlijk elke krabbel of toespraak, ieder briefje of gesprek gepubliceerd. Ik noem ter informatie even de lijst publikaties, die ik echter niet kan aanbevelen: Archief Reve 1931-1960 (1981), Archief Reve 1961-1980 (1982), Album Gerard Reve (1983), In gesprek (1983), Schoon schip 1945-1984 (1984); Brieven aan Wimie (1980), Brieven aan Bernard S. (1981), Brieven aan Simon C. (1982), Brieven aan Josiane M. (1982), Brieven aan Wim B. (1983), Brieven aan Frans P. (1984) en Brieven aan geschoolde arbeiders (1985). In een moment van openhartigheid heeft Reve nochtans de betekenis van het briefschrijven voor zijn literair oeuvre marginaal genoemd. Als je te uitgeput bent om nog creatief te schrijven, dan kun je alleen nog maar ‘praten, onderhandelen, lezen & ook wel brieven schrijven’.
| |
Reve over Reve
De flaptekst van Reves nieuwe roman, Bezorgde ouders, vermeldt dat het boek zo
| |
| |
spannend en overweldigend is, dat men het nog het beste kan vergelijken met De avonden. Na de ellende van Reves publikaties in de jaren zeventig en meer nog in de jaren tachtig, zou dus een nieuw meesterwerk voor ons liggen. Met hooggespannen verwachtingen maar tegelijk met bezorgd gefronste wenkbrauwen, ben ik aan de lectuur begonnen. De hoofdpersoon van Bezorgde ouders - opgedragen aan ‘Onze Lieve Vrouwe van Montserrat, Moeder van alle Ouders’ - is de 41-jarige Hugo Treger, bijgenaamd ‘Luipaard’. Die leeftijd is enigszins merkwaardig. Tot op zekere hoogte is Reves werk autobiografisch en in de roman wordt gesignaleerd dat Treger ‘een jaar of wat geleden’ tot de Rooms-Katholieke Kerk is toegetreden. Reve stelde die door de media begeleide daad in 1966, het jaar van de publikatie van Nader tot u, waarvoor hij overigens een proces wegens godslastering (het ‘ezel-proces’) kreeg. In feite had Treger dus ongeveer 44 jaar moeten zijn. Verder is Treger, net als Reve, dichter en vertaler van toneel; hij is echter geen romancier. Wel droomt hij op het einde van de roman van het schrijven van ‘verhalend proza, verhalen, novellen, ja zelfs, als dat kan, van een roman’. De beschrijving van die droom is een meesterlijk staaltje van de bekende zelfspot van Gerard Reve: de redenen die Treger opgeeft om niet aan een roman te beginnen, zijn precies de kenmerken van Reves romans en meer bepaald van Bezorgde ouders. De metafictionaliteit wordt hier voor een keer niet bloedserieus, maar met zwier en humor aangebracht. Reve blijft zijn critici doodgewoon een slag voor. Als je p. 306-307 overtikt, heb je een recensie die de vinger op de wonde legt. Treger heeft geen onderwerp en zal dan maar autobiografisch schrijven. Maar welke lezer zal belangstelling hebben voor de herenliefde van de 41-jarige Luipaard met zijn 18 jaar jongere
vriend Eenhoorn? ‘Daar interesseerde zich allang geen hond meer voor, wat die twee wel of niet uitspookten. En ze deden eigenlijk niets, die twee: de één die studeerde nooit af, en de ander verbeeldde zich dat hij een dichter was, maar die kon niet eens een wereldzanglied voor alle volkeren en voor zwarte katholieke jongetjes of katholieke dieren schrijven.’ Ten overvloede voegt hij eraan toe: ‘Een roman dus waarin niets gebeurde, behalve de deur uitgaan om boodschappen te doen.’ Tegelijk geeft Reve Treger de kans het revisme te ontmaskeren als een puur imaginaire seksuele fantasie die steevast tot zelfbevrediging leidt. Het geheime minnaartje, het geile, zwarte, katholieke gastarbeidertje, bestemd om de Wil van Eenhoorn te volbrengen, bestaat slechts in de verbeelding van de steeds maar drinkende en masturberende Luipaard. ‘Kon je een lezer die ik weet niet hoeveel geld voor zulk een boek nedertelde, met dat soort flauwe kul lastigvallen?’ Neen, alleen een paar ‘pervertelingen’ zouden er plezier aan beleven, aan die revistische driehoeksmeetkunde en de bijbehorende vergeefse rêverieën.
| |
De achterkant van Eenhoorn
Is Bezorgde ouders zo vervelend als Treger vreest? Ik geef hem alvast grotendeels ongelijk. De roman duurt één etmaal, van de late namiddag drie dagen voor Kerstmis tot de late namiddag twee dagen voor Kerstmis. De vertraging van het verhaaltempo mist zijn effect niet: meer dan 300 bladzijden lang volgt de lezer ademloos de geringste beweging van Treger, moedigt hij hem aan een lustknaapje te vinden voor Eenhoorn, te werken aan het lied dat de mensheid moet verlossen, het volle leven in te stappen om voorraden op te slaan voor de kerstdagen, maar snel heeft hij begrepen dat Treger veelal alleen maar wijn drinkt en droomt. Het revisme bestaat slechts dankzij de verbeelding: Treger vertelt wat hij droomt of droomt om het achteraf te kunnen vertellen. Het revisme is een persoonlijke mythe. Daar- | |
| |
Anne van Herreweghen, Portret van Gerard Reve.
in speelt Eenhoorn een beslissende rol. De naam van de lustknaap zelf verwijst reeds naar de mythe. Een eenhoorn is een mythisch dier, een paard met sik, gespleten hoeven, een pluimstaart en een gedraaide hoorn op het voorhoofd. De fallische symboliek is duidelijk. Tegelijk is het een ontembaar dier, dat men slechts enigszins kan beheersen door een vlucht in de schoot van de maagd. De eenhoorn is daardoor traditioneel ook het symbool van de kuisheid en van Christus. De Marialogie van Reve én de cultus van de fallus: beide vinden ze elkaar in de eenhoorn.
Het mythische revisme krijgt dit keer vorm in de hersenspinsels van Hugo Treger, die eigenlijk het liefst alleen is met zijn dromen: ‘Dat is misschien het enige wat ik heb.’ Hij construeert een imaginaire driehoeksverhouding waarbij Eenhoorn de meester is, aan wie hij - de voyeur - een slaafje aanbiedt. In zijn heiligschennende rêverieën en geile sprookjesfantasieën moet hij voor zijn ‘geweldig jongensdier’ en ‘blonde speerdrager’ een ‘derde’ zoeken, die hij hem ten offer zal aanbieden. Zoals Eenhoorns ‘achterkant’ voor hem, Treger, van het allergrootste belang is, zo zal de achterkant van het ‘woestijnslaafje’ voor Eenhoorn het geweldigste zijn wat er be- | |
| |
staat. Treger cultiveert de achterzijde van de mens, die - zo voegt hij er sacrilegisch aan toe - de ‘onzichtbare werkelijkheid was van Gods verborgenheid’. De jongen die Treger aan Eenhoorn aanbiedt om er zijn Wil mee te bedrijven, moet katholiek zijn en blank, desnoods zwart, maar in elk geval katholiek. Alles moet gebeuren onder het goedkeurend oog van de aanbeden Maria. Het liefst van al moet het lustknaapje in de zoo werken, wat dan weer aansluit bij de revistische, dierlijke naamgeving (Luipaard, Eenhoorn...) en bij Tregers verlangen het jongensdiertje op te sluiten in een kooi, opdat het altijd Eenhoorn ter beschikking zou staan. Treger trekt inderdaad naar de zoo, koopt een eind touw, en als geen enkel levend wezen hem wil vergezellen, bindt hij als een seksueel fetisjist een speelgoedbeertje vast, in afwachting dat Eenhoorn thuiskomt... Touw kan overigens ook dienstig zijn om het slaafje te tuchtigen. Treger beschouwt dat niet als een afwijking van zijn passief voyeurisme: het is zijn verdomde plicht het offer voor Eenhoorn klaar te maken, ook als die daar pijn van heeft. Er zijn in het revisme eindeloze variaties. Zo kan de foltering van het offerdiertje niet door Treger
zelf, maar door een ‘lieve blonde politiejongen’ gebeuren, vooral als het om een zwarte buit gaat. Of de rollen kunnen in alle richtingen worden omgekeerd. Soms wordt Eenhoorn ontvoerd en in onderaardse kelders gefolterd aan zijn Geheime Delen, dan weer is Eenhoorn zelf de voyeur, of wordt hij slaaf van een ‘derde’, die de rol van Meester speelt. Maar in alle masturbatiefantasieën blijft Treger dezelfde rol spelen: die van behoeder en bevoorrader van Eenhoorn. De titel van de roman vindt in die bekommernis van de hoofdfiguur zijn oorsprong: ‘De liefde kent geen vooroordelen. Ik ben voortaan je vader en je moeder. Ik zoog je en geef je al mijn melk, en ik zal je opvoeden.’ Maar de titel is ambigu. Het feit dat Harald, die hij in Artis heeft ontmoet, niet komt opdagen om de hem toegedichte rol voor Eenhoorn te vervullen, schrijft hij toe aan de ‘overmatige bezorgdheid van zijn ouders’.
| |
Devotie en geilheid
Het ‘plan voor de dag’ van Hugo Treger, alias Luipaard, bevat in werkelijkheid niet veel meer dan zelfbevredigende rêverieën. Af en toe heeft hij momenten van zelfinzicht: ‘Ik denk me suf, dacht hij, maar komt er ooit iets uit de bus?’ Meester in het zelfbedrog, voert hij zijn plannen nooit uit: ofwel wordt een of andere seksuele fantasie hem te sterk, ofwel neemt hij een ‘laatste’ slok wijn alvorens zich op weg te begeven... Toch komt Treger in de roman tijdens het beschreven etmaal een paar keer uit de deur. Hij moet zijn voorraad wijn aanvullen, hij moet een geil slaafje voor de nietsvermoedende Eenhoorn vinden en gaat daartoe naar Artis, en hij wil naar de mis gaan en te biechten. Vergeten we het niet: ‘echte devotie en geilheid, lieftst van de buitensporigste soort, die gingen vaak hand in hand’. Het is vooral de heilige Maria die hem in de katholieke kerk aanlokt, want zijn echte moeder is dood en niemand houdt nog van hem. Het is trouwens te harer ere dat hij werkt aan een wereldverlossend lied, zij het aan een tempo van een paar versregels per dag, zoals: ‘Ontboei mij, Moeder, maak mij vrij / Neem van mij af de ketenen der zonde.’ Zijn ‘grote, eeuwige zanglied’ moet gezongen worden ‘door alle mensen, ja, misschien eens zelfs door alle dieren, elk dier met het stamgeluid dat hem door zijn Schepper geschonken was; dat gezongen moest worden door alle zwarte katholieken’... Van het zanglied hangt af of de volslagen leegte hem overmant of niet: ‘al zoude hij vandaag maar één enkele nieuwe regel op het papier krijgen, dan zoude deze dag niet, zoals ontelbare andere, verdaan en vergooid zijn.’ De leegte van het bestaan is
| |
| |
allesoverheersend, niets heeft zin: ‘Het leven en het gehele bestaan konden slechts zin en duiding verkrijgen onder het licht van de goddelijke genade: buiten dat Licht bleef alles zonder betekenis, zonder zin, zonder voltooiing, en gebroken... ‘Soms ziet Treger het nog zwarter in en zal letterlijk alles tot niets worden, ‘en zelfs God zoude het niets zijn.’ Maar dan komt Maria te voorschijn: ‘En Zij dan? Niemand of niets kon haar toch wegdoen?’ Schitterend voorbeeld van Treger s gemierel en gepieker, zijn revistische kronkels en kringetjes, die nergens vandaan komen en nergens heengaan. Hij weet dat, als hij thuis blijft om zgn. te werken aan zijn grote zanglied voor alle volken, hij ‘dan gemakkelijk tot een dadenloze afwachting zoude kunnen vervallen, en dat het piekeren zoude worden, vooral over Eenhoorn en hoe alles verder moest, waarom het helemaal niet goed ging, en ten slotte natuurlijk ook, want vroeg of laat liep het daarop uit, over God.’
| |
Zwarte Antikrist
Tot Tregers gepieker over religie hoort steevast zijn vrees voor de zwarte Antikrist. De Antikrist is volop aan het recruteren ‘onder de zwarten die niet katholiek waren’. Die lezen namelijk de atheïstische laster in het verkeerde soort kranten, zijn verslaafd aan kansspelen, verdoofd door elektronische muziek en bovendien krijgen ze veel te hoge sociale uitkeringen. Eenhoorn mag alleen dan een zwarte slaaf tot zich nemen als die katholiek is, zoniet moet die eerst getuchtigd worden, gezuiverd door de roede. Tenslotte dienen zwarten om de Wil van blanke blonde mannen te volbrengen, zo redeneert Treger verder: ‘Als een blanke op een zwarte afgaat, dan weet die zwarte toch hoe laat het is en waar het om gaat? Dat is toch het enige waar hij goed voor is?’ - ‘Heer ik dank U dat Gij mij als blanke geschapen hebt.’ Dit racistische en conservatieve geouwehoer hoort nu eenmaal tot het revisme. De welvaart is trouwens ook een vloek, want wie arm geboren is, is slecht, anders was hij niet arm geboren. ‘En zelfs werklozen, die dus helemaal niet werkten, die eisten steeds meer geld van de gemeenschap om kleren te kopen terwijl de kleren die ze aan hadden nog niet eens versleten waren.’ De zwarten, vooral als ze niet katholiek zijn en dan nog werkloos, leiden ons naar de afgrond, zoveel is zeker. Zelfs komt er ooit een tijd waarin ‘die zwarte beesten’ de ‘smetteloze zuiverheid van Haar, van de Moeder van God in persoon, zouden onteren en bezoedelen.’
| |
Treger droogstoppelt
Treger vindt het allemaal vreemd. Als een ware Droogstoppel bedenkt hij: ‘Alsof ik er iets aan kan doen dat ze zwart zijn’ - ‘God heeft ze zo geschapen, en daar horen ze toch vrede mee te hebben?’ We horen de echo van Droogstoppel uit Multatuli's Max Havelaar: ‘En dan dat gemaal over die buffels! Wat hoeven ze buffels te hebben, die zwarten? Ik heb nog nooit een buffel gehad, en toch ben ik tevreden.’ Elders zegt Treger dat arme mensen bij bepaling slecht zijn. Droogstoppel nu: ‘Want Wawelaar zelf heeft gezegd, dat God alles zó bestiert, dat rechtzinnigheid tot rijkdom voert’ - ‘Zijn niet de Javanen arm? 't Zijn heidenen. Hoe langer de Hollanders met de Javanen omgaan, hoe meer rijkdom er zal komen hier, en hoe meer armoede daarginder. Dat is Gods wil zo!’
Maar Treger heeft nog meer Droogstoppeltrekjes. Zo beweert hij van zichzelf dat hij ‘in waarheidsliefde’ is opgevoed. Iets wat ook Droogstoppel voortdurend beklemtoont: ‘En dat ik toch deugdzaam bèn, blijkt uit mijn liefde voor de waarheid. Deze is, na mijn gehechtheid aan het geloof, mijn hoofd-neiging.’ Juist die ‘waarheidsliefde’ maakt Treger sceptisch tegen rijmelarij.
| |
| |
Hij heeft de grootste zelfkritiek op zijn eerste pogingen om een Wereldlied te schrijven, vooral omdat het rijm het allemaal nog erger maakt: ‘Hij bekeek, nog moedelozer dan tevoren, de onbenullige notities op de diverse bladen. Dat boeien, geboeid, en iets of iemand ontboeien, dat betekende wel iets, maar het rijmde slechts op roeien en loeien.’ Dat is mogelijk een intertextuele allusie op de ironische commentaar van Droogstoppel op de rijmende verzen van Heine. Stern draagt een gedicht van Heine voor aan Droogstoppels dochter Marie, die in de suite zit te breien. Een paar van die verzen worden geciteerd: ‘Fort nach den Fluren des Ganges, / Dort weiss ich den schönsten Ort.’ Commentaar van Droogstoppel: ‘Ga er dan alleen heen, en huur er een optrek, maar neem niet een meisje mee, dat haar moeder moet helpen in 't huishouden! Maar je meent het ook niet! Vooreerst heb je nooit den Ganges gezien, en kunt dus niet weten of 't daar goed leven is. Wil ik je eens zeggen hoe de zaken staan? Het zijn alles leugens, die je alleen dáárom vertelt, omdat je in al dat gevérs je tot slaaf maakt van maat en rijm. Als de eerste regel geëindigd was op koek, wijn, kina, zou je aan Marie gevraagd hebben of ze meeging naar Broek, Berlijn, China, enzovoort.’ En nu geef ik het woord terug aan Treger, n.a.v. van voor zijn Wereldlied onbruikbare verzen als ‘O, Eenhoorn van me, wees verstrengeld in mijn armen’ of: ‘Ze spuiten in angst en pijn hun jongenssap’: ‘Verder was er niets anders dan armen en erbarmen, in de armen dus van iemand die erbarmen toonde, puur cliché voor de zondagsschool; en sap was dubbelzinnig, want dat zat in een loot of scheut, maar ook in iets heel anders
waaruit het te voorschijn kon spuiten. “Ik spuit voor U mijn jongenssap, al geeft U mij daarna een trap”.’
Maar het Wereldlied dat Treger, daar bestaat geen twijfel over, uiteindelijk toch in glorie zal beëindigen, moet de héle wereld bereiken en beroeren. Het lied zal gezongen worden door alle mensen, vooral de katholieken en blanken, maar toch ook door de zwarte katholieken en hun kindertjes, vooral de jongetjes, en wellicht ook door de dieren, want die zijn door de ingreep van de Moeder Gods vermoedelijk ook al lang katholiek. Dat ruime lezerspubliek was ook de ambitie van Droogstoppel met diens koffieboek: ‘Mijn boek gaat ook de molenaars aan, en de dominees, (...) en de klerken op een makelaarskantoor, en de aandeelhouders van de Nederlandsche Handelmaatschappij, en eigenlijk, wel beschouwd, alle anderen ook. / En den koning ook... ja, den Koning vooral!’ Terloops: die laatste allusie zit nog explicieter in de slotdialoog tussen de schrijvende ik-persoon en Hare Majestijd de Koningin van Nederland in De taal der liefde. Het is duidelijk dat Treger voor een deel functioneert als een instrument tot zelfspot van Reve. Maar dat is, zij het anders, voor Droogstoppel ook het geval: via de makelaar in koffie en de antiheld Droogstoppel relativeert Multatuli zijn vroeger ego, de ‘romantische dromen’ en ‘vliegenreddende dichter’ Max Havelaar.
| |
Comeback
Heeft Gerard Reve met Bezorgde ouders een literaire comeback gemaakt? De flaptekst, die verwijst naar De avonden, overdrijft, zoveel is zeker. De lat wordt veel te hoog gelegd; de lezer ontwikkelt een verwachtingshorizon waaraan Reves nieuwe roman eenvoudig niet kán beantwoorden. Maar tegen de achtergrond van de rommel die de auteur in de jaren zeventig en vooral in de jaren tachtig publiceerde, steekt een roman als Bezorgde ouders gunstig af. Geen autoplagiaat van de inspiratieloze broodschrijver, maar een roman die rijk is aan betekenislagen: het verisme, jazeker, maar ook het schrijven over het schrijven, de fijne allusies op de Droogstop- | |
| |
pelfiguur uit de Max Havelaar, de scherpe zelfspot en de superieure stijl. Metafictionaliteit, intertextualiteit... maar vooral een roman à la mode de Gustave Flaubert. Die schreef op 16 januari 1852 aan Louise Colet een brief, waarvan de aanhef de poëtica van Gerard Reve kan worden genoemd: ‘Wat me mooi lijkt, wat ik zou willen schrijven, dat is een boek over niets, een boek zonder banden met de buitenwereld dat door de innerlijke kracht van zijn stijl overeind zou blijven.’ Die innerlijke kracht, waarmee het werk van Reve staat of valt, want het gaat letterlijk over (haast) niets, heeft me in de roman Bezorgde ouders opnieuw avonden lang meegesleept. Het was lang geleden.
|
|