| |
| |
| |
Het goddelijk spel van Dante AlighieriGa naar voetnoot(1).
In een zoo genoemd Evangelie der Kindsheid van Jesus, een werk, dat overigens, als geschiedenis, zonder weerde is, wordt verhaald dat het Goddelijk Kind, spelend met andere kinderen van zijne jaren, gelijk zij, vogelkens maakte van leem en van aarde. Ja maar, Jesus blaasde op de vogelkens, die hij gemaakt had, en zij zongen en zij floten. Zoo doen de groote dichters. Zij nemen eene stof, die van elkeen gekend is, maar zij blazen er hunne ziel en hun machtig vernuft in; en hun werk is levend; het vliegt de toekomst tegen, en, na eeuwen en eeuwen, zingt en klinkt of dondert het nog in de ooren van 't altijd luisterende en verrukte nageslacht.
Zoo heeft Dante gedaan.
In de taal, die, te zijnen tijde, in zijne streek, gesproken werd, heeft hij het verhaal gedicht van eene reis door de Hel, het Vagevuur en den Hemel, gelijk het, vóór hem, menig andere gedaan had.
Maar op dat verhaal heeft hij zijnen stempel gedrukt: het draagt het merkteeken van zijne reusachtige geleerdheid in alle vakken, van zijne diepgrondige wijsheid, van zijn helder doordringend verstand, van zijne ziel, in een woord, met hare
| |
| |
wondere begaafdheden, hare gevoelens, hare driften, hare gramschap en hare tranen bij 't aanschouwen van de menschelijke boosheid en ellende, hare liefdezangen, hare zegevierende verrukkingen bij 't aanschouwen van Gods volmaaktheid en van de zegepraal der waarheid. En 't is van dat werk, dat men mij verzocht heeft u eenige woorden te spreken. De leden van ‘Tijd en Vlijt’ worden hertelijk bedankt om hunne vriendelijke uitnoodiging, die ik als eene eere aanzie.
Maar honores sunt onera. En hier begint de last, niet omdat er geen stof genoeg, maar omdat er te veel is. Het werk bestaat uit honderd zangen, meer dan veertienduizend verzen.
De Hel wordt gemeenlijk aanzien als het merk-weerdigste en volmaakste deel; en velen zijn nog van gedacht dat het Vagevuur, en voornamelijk de Hemel, het lezen niet weerd zijn, of toch zoo moeielijk om verstaan, dat gewone lieden er weinig of niets kunnen uit leeren.
Het is waar dat er in de Hel veel beschrijvingen geheel treffend zijn, en geschikt om de aandacht op te wekken van de grofste geesten zelve.
Doch ik vrees niet te zeggen, dat er in de andere deelen meer oprecht dichterlijke schoonheid te vinden is dan in de Hel. Uit de lezing van de Hel alleen zou men een geheel onvolmaakt, ja, een valsch gedacht mêedragen van den dichter; men zou maar éene zijde van zijn vernuft kennen.
De dichter zou ons voorkomen als een reus, maar als een reus, die, gelijk vele reuzen, mismaakt is en afstootelijk, met eene machtige inbeelding begaafd, en bezield met gevoelens van schrikkelijke gramschap, spottende verachting, zonder medelijden, zonder teederheid, zonder vatbaarheid voor 't gene in Gods schepping schoon en liefelijk en beminnelijk is, voor 't gene in 't menschelijk leven groot en verheven mag genoemd worden, voor die lachry- | |
| |
mae rerum, die het hert ontroeren, voor dat liefdelachen van 't Heelal, riso del Universo, dat gansch zijnen Hemel doorstraalt.
Men ziet, wel is waar, reeds in de Hel, dat Dante aan die gevoelens niet vreemd is; maar als men het Vagevuur en den Hemel niet gelezen heeft, zou men kunnen gelooven dat hij er maar de kiem van had, die onvolgroeid gebleven was, bijna vergaan onder 't overmatig groeien van de andere gevoelens, of verkankerd door de bittere lotgevallen van den dichter.
Hoegenaamd niet, Mijne Heeren.
Om dat te doen zien, zal ik eenige regels uit het Vagevuur lezen.
Dante wil in zijne Commedia toonen hoe de mensch van het kwaad der zonde verlost wordt door het overwegen van hare onredelijkheid en van hare gevolgen, hoe hij, verlost van alle kwade genegenheid en neiging, tot de hoogste volmaaktheid kan klimmen, die bestaat in de kennis van God en de overeenstemming met den Wil van God,
‘Die de zon beweegt en de andere sterren.’
't Is het laatste vers van den laatsten zang.
Ik weet dat andere schrijvers het doel van Dante anders opvatten. Maar ik mag daarbij niet langer vertoeven. Wat er ook van wezen moge, in het Vagevuur toont Dante voorzeker hoe de mensch van zijne kwade genegenheden gezuiverd wordt; en hij toont ons dat namelijk klaar en duidelijk in de zangen, waar hij beschrijft hoe de hoofdzonden uitgeboet worden.
Als Lucifer tegen God opgestaan was, werd hij uit den Hemel geworpen, zoo ver van den Hemel als het zijn kan, 't is te zeggen, volgens de sterrekunde van dien tijd, tot in 't middelpunt van de aarde, dat ook het middelpunt is van 't Heelal. Daar zit hij vastgevrozen in het ijs, met zijn hoofd in 't eene halfrond en met zijne beenen in 't andere.
| |
| |
Hij slaat onophoudelijk met zijne zes vleugelen; maar al zijn hoogmoedig en wanhopig streven brengt niets anders voort dan een kouden wind, zoodanig dat de hellepoel in den grond ervan vervrozen ligt. De hellepoel is opgevuld met de tranen, die gedurig van de aarde gedropen komen, sedert dat de menschen in zonde leven.
Virgilius en Dante zijn, langs eene spleet tusschen 't ijs en 't lijf van Lucifer van 't eene halfrond in 't andere gekropen, door 't middelpunt van de aarde, en reizen van daar naar de oppervlakte.
De overkant van de aarde is gansch overdekt met water, uitgenomen een eiland, waarop de berg staat van 't Vagevuur, en boven op den berg, het Aardsch Paradijs. 't Is op dat eiland dat Virgilius en Dante toekomen. - Vagevuur, I. -Ga naar voetnoot(1)
13 | De zoete kleur van oosterlandsch zafier, door 't zuiver aanschijn dringend van de lucht, die helder was tot aan den eersten kring,Ga naar voetnoot13 |
16 | Deed de vreugde wederkeeren in mijne oogen, als ik uit de doode lucht kwam, die mij én 't gezicht én 't hert bedroefden. |
19 | De schoone Dwaalster, die tot liefde opwekt, miek gansch het Oosten lachend, en zij doofde 't licht der Visschen, die in haar gezelschap waren.Ga naar voetnoot19 |
22 | Ik wendde mij ter rechter zijde, en keek aandachtig
|
| |
| |
|
naar den anderen pool. 'k Zag vier sterren, nooit gezien tenzij door de eerste menschen.Ga naar voetnoot22 |
25 | Hun geschitter scheen den hemel te verblijden. O Noorderland, gij zijt wel weduwnaar, vermits het u geweigerd is die lichten aan te schouwen! |
Daar ontmoeten zij de schim van Cato, die om eene reden, hier te lang om uit te leggen, de wacht houdt, en die aan Dante en Virgilius eenige vermaningen geeft en inlichtingen.
Om de stof nader te beperken en te bepalen, zal ik bijzonder eenige stukken voorlezen, die toonen hoe Dante in de hooge kringen woonde van het kunstenleven, hoe hij gevoelig was aan al wat het merkteeken draagt van het ware kunstvernuft. Zijn gids door de Hel en 't Vagevuur is Virgilius, dien hij als den grootsten dichter aanzag, na Homeros, en wiens werken hij zoo dikwijls gelezen had. En in zijne reis door 't Vagevuur, vindt hij zoovele kunstenaars, dat wij waarlijk in hun gezelschap door geheel het lied hem kunnen volgen.
De eerste, dien wij ontmoeten, is de vriend van Dante, de ‘zoetgevooisde zanger’ Casella. Maar laat Dante dat zelf verhalen: - Vagevuur II -
10 | Wij waren nevens 't water, even als de lieden, die hun' weg bepeinzen, en die gaan met 't hert, maar met de voeten blijven staan; |
13 | En zie, gelijk bij 't naderen van den morgen, door de dikke dampen, Mars in 't rood verschijnt, beneden in het Westen, boven de oppervlakte van de zee,Ga naar voetnoot13 |
16 | Alzoo verscheen er mij - o mocht ik 't nogmaals zien! - een licht, dat over 't water naar ons kwam, zoo snel als geene vogels vliegen.Ga naar voetnoot16 |
| |
| |
19 | Toen ik mijne oogen er een weinig van had afgewend, om mijnen meester te ondervragen, zag ik het veel klaarder en veel grooter wêer.Ga naar voetnoot19 |
22 | En 'k zag, aan wederkanten van het licht, ik weet niet welken witten glans, en alonder ook allengskens nog iets anders van dezelfde kleur.Ga naar voetnoot22 |
25 | Mijn meester sprak geen woord, totdat het bleek dat 't eerste wit de vleugels waren van een' engel; toen hij wel den stuurman had erkend, |
28 | Riep hij: ‘Toe! op uwe knieën; de engel Gods is daar: uwe handen samen doen! Gij zult voortaan nog zulke dienaars zien.’ |
31 | ‘Zie hoe hij de menschelijke middelen veracht; hij wil geen roeien en geen ander zeilen, bij zoo ver verwijderde oevers, dan zijn vleugelen.’Ga naar voetnoot31 |
34 | ‘Zie hoe hij die hemelwaarts gericht houdt, en de lucht natrekt met de eeuwige pennen, die niet muiten, zoo als sterfelijke vleugels doen.’ |
37 | Hoe nader ons die goddelijke vogel kwam, hoe meer hij glansde en glansde, totdat mijn gezicht hem niet verdragen kon. |
40 | Ik sloeg mijne oogen nêer. Hij kwam tot aan den oever met een bootje, snel en licht, dat hoegenaamd geen spoor in 't water drukte. |
43 | Aan den achtersteven stond de stuurman uit den hemel, die zoo schoon was dat het beeld er van een' mensch zou zalig maken; binnen zaten meer dan honderd geesten.Ga naar voetnoot43 |
46 | ‘In exitu Israel de Egypto,’ zongen ze al te zamen, als met ééne stem, en dan hetgene verder in den psalm geschreven staat.Ga naar voetnoot46 |
| |
| |
49 | Dan miek hij over hen het teeken van het heilig kruis; zij sprongen al te zamen op het droge land; en hij vertrok zoo snel als hij gekomen was. |
52 | De lieden, die daar bleven, schenen met de plaatsen onbekend, en zagen rond, zoo menschen doen, die iets ontmoeten, waar zij geen gedacht van hadden. |
55 | Naar alle streken kwam de dag geschoten uit de zon, die met hare heldere pijlen reeds den Steenbok uit het midden van den Hemel had verdreven.Ga naar voetnoot55 |
58 | Die nieuwgekomen lieden hieven 't hoofd op, en zij zeiden: ‘Zoo gij kunt, toont ons den weg, om tot den berg te geraken.’Ga naar voetnoot58 |
61 | Virgilius antwoordde hun: ‘Gij meent misschien dat wij dit oord reeds kennen; maar wij zijn hier vreemdelingen, gelijk gij zelven zijt.’ |
64 | ‘Wij kwamen maar een weinig vóór u toe, langs eenen anderen weg, zoo ruw en lastig, dat het ons nu spel zal schijnen, op te klimmen.’ |
67 | De schimmen, die bemerkten aan mijn ademhalen dat ik leefde, wierden van verwondering gansch bleek. |
70 | En gelijk het volk, spijts al het stooten en het stampen, samenschoolt om nieuwe maren te vernemen van den afgezant, die komt met den olijftak,Ga naar voetnoot70 |
73 | Zoo bleven al die zalige zielen stilstaan, toen zij mij bemerkten, alsof hadden zij vergeten voort te gaan om haar te zuiveren en schoon te maken.Ga naar voetnoot73 |
76 | Ik zag eene van die bende mijwaarts komen, als om mij te omhelzen, met zoo groote liefde, dat zij mij bewoog haar na te volgen. |
79 | O schimmen, ijdel, uitgenomen voor 't gezicht! ik heb tot driemaal toe mijne armen rond haar willen slaan, en driemaal ijdel op mijn' borst terug gedrukt.Ga naar voetnoot79 |
| |
| |
82 | De verbaasdheid stond op mijn gelaat te lezen, meen ik; want de schaduw glimlachte, en zij week terug; maar ik, haar achtervolgend, trok vooruit. |
85 | Zij zei mij zachtjes, stil te blijven; dan erkende ik haar en bad haar wat te toeven, om met mij te spreken. |
88 | ‘Gelijk ik u beminde,’ zei zij, ‘in het sterfelijk lichaam, zoo bemin ik u er van ontbloot, en daarom blijf ik staan; maar gij, waar gaat gij henen?’Ga naar voetnoot88 |
91 | ‘Mijn Casella,’ zei ik, ‘'k doe die reis om wêer terug te keeren waar ik ben; maar gij, hoe wierd u zooveel tijd ontnomen?’Ga naar voetnoot91 |
94 | ‘Mij wierd,’ zei hij, ‘geen onrecht aangedaan, toen hij, die medeneemt wanneer en wien het hem belieft, verscheidene maal geweigerd heeft mij hier naartoe te voeren.’Ga naar voetnoot94 |
97 | ‘Want hij voegt zijn' wil naar een gerechten wil; hij heeft waarachtig, sinds drie maanden, al de zielen mêegenomen, die met vollen vrede wilden binnen trekken.’ |
| |
| |
100 | ‘Ik, die toen gekomen was naar 't zeestrand, waar het water van den Tiber bitter wordt, ik wierd met goedertierenheid van hem ontvangen,’Ga naar voetnoot100 |
103 | ‘Aan de haven, waar hem nu zijn' vleugels drijven; immers al degenen, die naar Acheron niet dalen, komen daar bijéén.’Ga naar voetnoot103 |
106 | Ik sprak: ‘Zoo ergens een nieuwe wet 't geheugen of 't gebruik u niet ontnomen heeft van 't liefdevol gezang, dat, in den tijd, mij al mijn' wenschen kon voldoen,’ |
109 | ‘Believe 't u daarmede een weinig mijne ziel te troosten, die, hier toegekomen met haar lichaam, zoo vermoeid is.’Ga naar voetnoot109 |
112 | ‘Liefde die in mijnen geest mij spreekt,’ begon hij dan, zoo zoet, dat er de zoetheid van mij nog in 't hert wêerklinkt.Ga naar voetnoot112 |
115 | Mijn meester, ik en al de lieden rond hem, schenen zoo verheugd alsof geen ander kommer ons ter herte lage. |
118 | Wij waren al te zamen stil aan 't luisteren naar zijn zang; maar ziedaar de eerbiedigweerdige ouderling, die riep: ‘Wat is dat nu, gij trage geesten?’Ga naar voetnoot118 |
121 | ‘Wat beteekent die nalatigheid, en waarom blijft gij stilstaan? Loopt den berg naartoe, om u te ontmaken van de schubben, die u hinderen God te aanschouwen.’Ga naar voetnoot121 |
| |
| |
124 | Gelijk de duiven saamvergaderd op den akker, tarwe of haver pikkend, stil en zonder hun' gewone fierheid, |
127 | Als zij iets ontwaren, dat hun schrik injaagt, in eenen wenk het voedsel al met eens verlaten, daar zij nu met grooter zorg bekommerd zijn;Ga naar voetnoot124-127 |
130 | Zoo zag ik gansch die nieuwgekomene schaar het lied daar laten, om te vluchten bergwaarts weg, als lieden die vooruitgaan en niet weten waar zij zullen komen. |
133 | En wij vertrokken even snel als zij |
In den Vierden Zang, vindt Dante den luien Belacqua gezeten, die een meester was in 't luiten en harpen verveerdigen, waarvan hij den kop en den hals met kunstig snijwerk versierde. Hij heeft zijne boetveerdigheid uitgesteld, en zit hier geduldig en grootmoedig te wachten. Virgilius was bezig met Dante aan te wakkeren snel vooruit te trekken: ‘Gij zult later’, sprak hij, ‘de rust genieten, na den arbeid.’
En zie, zij vernemen eene stem, die zegt:
97 | ‘Gij zult misschien gedwongen zijn voordien u nog te zetten.’Ga naar voetnoot97 |
100 | Wij wendden beide ons om, als wij dat hoorden, en bemerkten links een grooten steen, dien ik noch hij te voren zagen. |
103 | Wij trokken derwaarts, en wij zagen lieden, die er achter, in de schaduw stonden, als de menschen doen, die uit nalatigheid te rusten staan. |
106 | En een van hen, die gansch vermoeid scheen, hield, gezeten, zijne knieën vast, en sloeg zijne oogen neder tusschen beide. |
109 | ‘O lieve meester,’ zei ik, ‘aanzie dezen die zoo vadsig schijnt, alsof de luiheid zijne zuster ware.’ |
| |
| |
112 | Dan keerde hij zich tot ons, en scheen aandachtig; immers zijn gezicht schoof hij naar ons een weinig boven zijne knieën, en zei: ‘Klimt op, gij lieden die zoo wakker zijt.’ |
115 | Ik verstond toen wie hij was; en de vermoeidheid, die mij nog deed snakken naar mijn' adem, hield mij niet meer tegen van tot hem te gaan; en als ik bij hem kwam, |
118 | Hief hij met moeite een weinig 't hoofd op, zeggend: ‘Hebt gij gâgeslagen hoe de zon langs onzen linker schouder haren wagen leidt?’ |
121 | De luiheid zijner houding en zijn korte woorden deden eenen glimlach op mijn' lippen komen, en ik begon dan: ‘Belacqua, nu treur ik over u niet meer.’Ga naar voetnoot121 |
124 | ‘Maar zeg waarom gij hier gezeten blijft. Verwacht gij nog gezelschap? Of heeft uw oud gebrek misschien u weder overvallen?’Ga naar voetnoot124 |
127 | ‘Broeder,’ zei hij, ‘wat zou 't baten hooger op te klimmen?’ De engel Gods, die boven aan de poort gezeten is, zou mij naar 't lijden toch niet laten gaan.’Ga naar voetnoot127 |
130 | ‘Eerst moet de Hemel mij er buiten zoo veel tijd omzweven, als ik in het leven uitgesteld heb tot op 't einde zalige boetveerdigheid te doen,’ |
133 | ‘Ten ware ik eerst geholpen wierde door gebeden, klimmend uit een hert, dat in de gratie leeft. Wat baten de andere, die in den Hemel niet verhoord zijn?’ |
136 | Maar de dichter steeg reeds op voor mij, en zei: ‘Kom mêe; zie hoe de zon de middaglijn reeds naakt, en hoe de nachtGa naar voetnoot136 |
139 | ‘Alreeds de stranden van Marok bedekt met zijne voeten.’ |
| |
| |
In den Zesden Zang zijn wij getuigen eener zielroerende ontmoeting van Virgilius en Sordello, den Provençaalschen dichter; en te dier gelegenheid hooren wij een der merkweerdigste stukken van het Vagevuur: Dante uit er de bitterste klachten over de oneenigheden, die heerschten in Italia en over de oorzaak ervan, die hij toeschrijft aan den Strijd der Pausen tegen de Duitsche Keizers.
58 | ‘Maar ziedaar eene ziel, die gansch alleen en eenzaam ons aanschouwt; zij zal ons 't beste pad aanwijzen.’ |
61 | Wij kwamen tot bij haar: O ziel uit Lombardij, wat zat gij daar grootmoedig en gestreng, met kalmte en weerdigheid in de oogen!Ga naar voetnoot61 |
64 | Zij sprak geen enkel woord tot ons, maar liet ons gaan, alleenlijk ons aanschouwend, als een leeuw die ligt te rusten. |
67 | Doch Virgilius ging haar nader, smeekend dat zij ons den besten weg naar boven wijzen zou. Zij gaf op zijne vraag geen antwoord, |
70 | Maar ondervroeg ons wegens onze streek en leven; en mijn lieve gids begon dan: ‘Mantua...’ De schim, te voren gansch verslonden in haar zelve,Ga naar voetnoot70 |
73 | Sprong op van waar zij zat, en kwam tot hem: ‘O Mantuaner’ zei zij, ‘'k ben Sordello, van uw land.’ En zij omhelsden dadelijk elkander.Ga naar voetnoot73 |
76 | O slaafsch Italia, gij woonplaats van het lijden, vaartuig zonder stuurman in den grooten storm, niet koningin meer der provinciën, maar een huis van ontucht!Ga naar voetnoot76 |
| |
| |
79 | Bij den zoeten naam alleen van hare lieve vaderstad, was de edele ziel daar zoo bereid een' medeburger feestelijk te onthalen; |
82 | En nu zijn uwe burgers nooit meer zonder oorlog; dezen die door éénen muur en ééne gracht omsloten zijn, verscheuren er elkander. |
85 | Doorzoek, ellendige, al de oevers uwer zeeën; aanschouw dan uwen eigenen schoot, of nog een enkel lid van u in vrede leeft. |
88 | Wat baat het u dat Justiniaan den toom herstelde, indien de zadel ijdel blijft? Dat werk maakt uwe schande grooter.Ga naar voetnoot88 |
91 | O geslacht, dat zou godvruchtig moeten zijn, en Cesar in de zadel laten zitten, ware 't dat gij wel verstondt wat God u voorschrijft,Ga naar voetnoot91 |
94 | Zie hoe wild dat dier geworden is, omdat het door de spoor niet meer getemd wordt, sedert dat gij de handen aan den teugel hebt gelegd!Ga naar voetnoot94 |
97 | O Duitsche Albertus, gij die 't dier verlaat, dat woest en ongetemd geworden is, en die zoudt moeten in de zadel zitten:Ga naar voetnoot97 |
100 | Mocht op uw geslacht er uit de sterren een rechtveerdig oordeel vallen; mocht het nieuw en duidelijk zijn, zoo dat uw nazaat er verschrikt van weze!Ga naar voetnoot100 |
| |
| |
103 | Want gij en ook uw vader, ginds door hebzucht wederhouden, hebt den lusthof van het Rijk tot woeste landstreek laten brengen.Ga naar voetnoot103 |
106 | Kom en zie Montech en Capellet, Monald en Philippesch, o onbezorgde! de eene reeds ellendig, de andere 't ongeluk verwachtend.Ga naar voetnoot106 |
109 | Kom, o wreede, kom en zie uwe edelen verdrukt zijn; bevrijd hen van de rampen; gij zult zien hoe Santafiore veilig is!Ga naar voetnoot109 |
112 | Kom en zie uw Rome weenend, weduw en alleen en roepend, dag en nacht: ‘Mijn Cesar, waarom hebt gij mij verlaten?’Ga naar voetnoot112 |
115 | Kom en zie hoe groot de liefde is bij dat volk. En wordt uw hert tot medelijden niet bewogen, kom om u te schamen over uwen roep.Ga naar voetnoot115 |
118 | En indien het mij geoorloofd is, o Oppergod, die in het aardrijk wierdt voor ons gekruisigd, zijn uwe oogen elders toegewend?Ga naar voetnoot118 |
121 | Of is het eene voorbereiding, die gij in den afgrond
|
| |
| |
|
van uw raadsbesluit gemaakt hebt, tot een goed, dat teenemaal van ons begrip verwijderd is?Ga naar voetnoot121 |
124 | Al de landen van Italia zijn vol tyrannen; de eerste schurk, die komt om een' partij te maken, wordt er een Marcellus.Ga naar voetnoot124 |
127 | Mijn Florentia, gij kunt u wel verheugen over dezen uitval; hij gaat u toch niet aan, vermits uw volk zoo wel kan spreken!Ga naar voetnoot127 |
130 | Velen hebben de gerechtigheid in 't hert, maar schieten die maar traagzaam af, om zonder raad hunne handen niet te leggen aan den boog; uw volk heeft ze op den boord van zijne lippen.Ga naar voetnoot130 |
133 | Velen weigeren ambtelijke lasten; maar uw volk, vol ijver antwoordt, zonder dat 't gevraagd wordt, en het roept: ‘Ik neem den last op mij.’Ga naar voetnoot133 |
136 | Verheug u dus, gij hebt er reden toe; gij zijt nu rijk, in vrede, vol verstand. Zeg ik de waarheid, de uitslag zal 't wel toonen.Ga naar voetnoot136 |
139 | Athene en Sparta, welke de oude wetten maakten, en
|
| |
| |
|
zoo ver gegaan zijn in beschaving, toonden klein vernuft in 't deugdzaam leven,Ga naar voetnoot139 |
142 | Als men die aan u vergelijkt, die zulke fijne wetten maakt, dat 't gene ge in October spint, niet duurt tot half November. |
145 | Hoe dikwijls hebt gij, in de laatste tijden, uwe wetten, munten, ambten en gewoonten niet veranderd, en uw' leden niet vernieuwd?Ga naar voetnoot145 |
148 | En indien gij goed geheugen hebt, en nog het licht kunt zien, zult gij verstaan dat gij gelijkt aan eene zieke, die geen rust kan vinden op de pluimen, |
151 | En haar lijden wil doen wijken met haar om en om te wentelen. |
Dante had volmaaktelijk de verhevene schoonheid gevat van de kerkelijke gebeden en plechtigheden. In den Hemel en in 't Vagevuur, spreekt hij er daaromtrent in al de zangen van. Ik kan niet alles aanhalen; maar ik moet toch eenige verzen lezen uit den Achtsten Zang, waar hij den avond beschrijft en 't avondgebed van de zielen, die, om zoo te zeggen, aan de deur van 't Vagevuur staan.
1 | 't Was 't uur, dat 't heimwee wekt der lieden op de zee, en dat hun hert met teederheid ontsteekt, den dag dat zij hun lieve vrienden ‘God beware u!’ zeiden; |
4 | 't Was de stonde, die den jongen bedevaarder kwetst met liefde, als hij van ver het avondkloksken hoort, dat schijnt te treuren bij het sterven van den dag. |
7 | Geen geluid vernam ik meer, maar zag een' schim die staande, teeken deed, met de handen, haar te aanhooren.Ga naar voetnoot1-7 |
| |
| |
10 | Zij vouwde en hief haar' palmen beide omhoog, en richtte de oogen naar het Oosten waarts, als om tot God te zeggen: ‘Al het ander raakt mij niet.’Ga naar voetnoot10 |
13 | ‘Te lucis ante terminum’ vloeide haar zoo godvruchtig uit den mond, en in zoo zoete tonen, dat ik zelf uit mijnen geest gerukt was; |
16 | En de andere zongen dan te zamen met haar, zoet, godvruchtig, geheel den lofzang, met hunne oogen opgewend naar de opperkringen.Ga naar voetnoot16 |
19 | Scherp nu, lezer, wel uwe oogen, om de waarheid na te gaan; de sluier is hier immers toch zoo fijn, dat 't gemakkelijk is er door te dringen.Ga naar voetnoot19 |
22 | 'k Zag daarna het edel leger zwijgend naar omhoog zien, bleek, ootmoedig als of 't iets verwachtte. |
25 | En 'k zag, van hoog, twee engelen, elk gewapend met een vlammend zweerd, dat afgekort was en van punt beroofd, beneden komen.Ga naar voetnoot25 |
28 | Groen als versch ontlokene bladeren was hun kleed, dat zij, met groene vleugels, slaande, na hen trokken, en dat wapperde in den wind.Ga naar voetnoot28 |
31 | De eene kwam een weinig boven ons staan, de andere daalde neder op den boord, die tegenover ons was; en zoo was de schaar in 't midden tusschen hen.Ga naar voetnoot31 |
34 | Ik onderscheidde wel hun hoofd, dat blond was; maar
|
| |
| |
|
mijne oogen moesten voor hun aangezicht begeven, gelijk een zintuig, dat te veel geschokt is.Ga naar voetnoot34 |
37 | ‘Zij komen beiden uit Maria's schoot,’ zei ons Sordello, ‘om te waken over 't dal, ter oorzaak van 't serpent, dat dra zal komen.’Ga naar voetnoot37 |
40 | Ik, niet wetend waar 't ging binnenkomen, wendde me om, en stelde mij gansch bevend, langs de zijde van mijn trouwen leidsman.’Ga naar voetnoot40 |
Verder zien wij het serpent aankomen en verdreven worden.
94 | Terwijl hij sprak, trok hem Sordello nader: ‘Ziedaar onzen vijand;’ zei hij; en hij wees met zijnen vinger, om hem daarwaarts te doen zien.Ga naar voetnoot94 |
97 | Langs de zijde, waar het kleine dal geen sluitmuur heeft, kwam eene slang, wellicht dezelfde, die de bittere spijs aan Eva gaf.Ga naar voetnoot97 |
100 | Tusschen gras en bloemen kwam het boos gesleep, van tijd tot tijd den kop omwendend, om zijn' ruggegraat te lekken, als een dier, dat net gepoetst wil zijn. |
103 | Ik zag niet, en ik kan u dus niet zeggen, hoe de hemelsche arends opgevlogen kwamen: maar ik zag ze beide komen.Ga naar voetnoot103 |
106 | Toen 't serpent bemerkte dat de groene vleugelen de lucht doorkliefden, vluchtte 't weg; en de engels kwamen te gelijk naar boven, elk tot zijne wachtplaats weder.Ga naar voetnoot106 |
(Wordt vervolgd).
P.B. Haghebaert.
Predikheer.
|
-
voetnoot(1)
- Voordracht gehouden in ‘Tijd en Vlijt’ te Leuven.
-
voetnoot(1)
- De vertaling en de aanteekeningen zijn ontleend aan het Goddelijk Spel van Dante Alighieri, door P.B. Haghebaert, Predikheer, werk, in drie boekdeelen, dat onder druk is, bij K. Peeters, te Leuven.
-
voetnoot13
- De eerste kring is hier de kring der maan (?)
-
voetnoot19
- De zon was toen in het teeken van den Ram, en de Visschen rezen een weinig voor het opstaan der zon. Bij het rijzen van Venus, de schoone dwaalster, wordt het licht der Visschen als verduisterd en uitgedoofd. De Morgenster is het beeld der goddelijke liefde, die men bekomt met de vergiffenis der zonden.
-
voetnoot22
- De vier sterren (het Kruis 't zuiden) beteekenen de vier zedelijke deugden: de voorzichtigheid, de rechtveerdigheid, de matigheid en de sterkte.
De vier sterren wierden nooit gezien, tenzij door Adam en Eva, die al dien kant der aarde woonden. Zij zijn aan den Zuidpool, en voor ons verborgen.
-
voetnoot13
-
Mars, die ondergaat, bij 't naderen van den morgen.
-
voetnoot16
- Dante ziet eerst, op de zee, een rood licht, dat nadert.
-
voetnoot19
- Naarmate het licht nader komt, schijnt het grooter en glanzender.
-
voetnoot22
- Het wit, dat Dante ziet aan de beide zijden van het licht, zijn de vleugels; en het wit alonder is het slepend kleed van eenen engel, die opgevaren komt, in eene schuit.
-
voetnoot31
- Wij zullen aanstonds zien van hoever hij komt.
-
voetnoot43
- Het bootje zat vol zielen, die van de aarde naar 't Vagevuur kwamen.
-
voetnoot46
-
In exitu enz. Het is de psalm CXIII, waarin de verlossing bezongen wordt van de Israëlieten uit Egypte. Is dat niet wel gekozen?
-
voetnoot55
-
De Steenbok staat toen ten hoogste, in dien tijd van het jaar.
-
voetnoot58
- De zielen, die daareven toegekomen zijn, meenen dat Virgilius en Dante, - welke zij niet kennen - schimmen zijn, die reeds weten alwaar men moet gaan, om den berg van 't Vagevuur op klimmen.
-
voetnoot79
- Bemerk hier dat het lichaam van de schim een wezenlijk bestaan heeft, maar, gelijk de lucht, niet kan vastgegrepen worden met de handen.
-
voetnoot91
-
Casella, ‘de zoetgevooisde zanger,’ was de vriend van Dante; en wij zien, uit deze wonderschoone ontmoeting, hoe groot de vriendschap was tusschen die twee kunstenaren.
Waar ik ben, te weten, om, na mijne dood nog eens naar 't Vagevuur te komen, hoop ik (?)
Hoe wierd er u, enz. Dante weet dat Casella reeds sedert eenigen tijd gestorven is, en is bijgevolg verwonderd hem maar nu te zien aankomen. Wij zullen den uitleg daarvan hooren.
-
voetnoot94
- Casella zegt hier dat de Engel, die gelast is de zielen over te steken, hem geen onrecht aangedaan heeft: hij heeft gehandeld volgens den rechtveerdigen wil van God. Gelijk wij verder zullen zien, moeten de zielen van dezen, die hunne bekeering uitgesteld hebben, of gestorven zijn, zonder uitwendig met de Kerk verzoend te zijn, eenen tijd wachten, eer zij naar den berg der zuivering gezonden worden.
Hij, die Engel, heeft waarachtig, enz. Het was drie maanden dat de groote Jubilé van 1300 begonnen was, en al die in vrede gestorven waren, die den aflaat van den jubilé gewonnen hadden, wierden, aanstonds na hunne dood, in de schuit aanveerd van den hemelschen stuurman, en naar het Vagevuur gevoerd, om er de vlekken te zuiveren, die nog mochten aan hunne ziel kleven. Casella was gestorven vóór het begin van den Jubilé, en hij heeft moeten zijnen tijd afwachten.
-
voetnoot100
- Het water van den Tiber wordt bitter tegenaan de zee.
Dante veronderstelt dat al de zielen, die niet nederdalen naar de Hel, te Rome verzamelen, in den schoot der Heilige Kerk. Een engel komt met zijne schuit, om ze van de haven van Ostia naar den berg van 't Vagevuur te leiden.
-
voetnoot103
-
Aan de haven van Ostia, waar de engel nu aan het terugvaren is, om nieuwe zielen op te nemen.
-
voetnoot109
-
Met haar lichaam, la sua persona, zegt Dante, en hij verstaat het woord in den zin van masker, kleedsel. Het lichaam is geen persoon, en de ziel alleen ook niet.
-
voetnoot112
-
Liefde; enz., 't is het begin van een der schoonste liederen - Canzoni - van Dante zelf.
-
voetnoot118
-
Ouderling, Cato, vermaard om de eenigszins ruwe eenvoudigheid zijner taal, die nochtans altijd grooten indruk maakte.
-
voetnoot121
- De edelste bezigheden zelve kunnen de menschen hunne plichten doen verzuimen; en die zielen zouden nu met niets anders meer moeten bezorgd zijn dan met hunne oogen te zuiveren om God te aanschouwen.
-
voetnoot124-127
- Dat is een prachtig schilderwerk. - De gewone fierheid der duiven is pronken, ronken, kroppen, enz.
-
voetnoot97
- Het zijn de tragen, of liever, de luiaards die opkomen en die door meester Dante fijn afgeschilderd staan.
-
voetnoot121
- Belacqua was een vriend van Dante.
Dante treurt over hem niet meer: Belacqua zal toch in den Hemel komen.
-
voetnoot124
- Uw oud gebrek: uwe oude luiheid. Belacqua herhaalde dikwijls de spreuk: ‘Anima sedendo et quiescendo fit sapiens.’
-
voetnoot127
-
Naar 't lijden, naar 't eigenlijk Vagevuur, waar de ziel gezuiverd wordt.
-
voetnoot136
-
Hoe de zon enz.: hoe het hier reeds middag is, en bijgevolg middernacht te Jerusalem, en begin van den nacht te Marok, en in Spanje.
-
voetnoot61
- Ziel van Lombardij; het is de schim van eenen Mantuaner.
-
voetnoot70
-
Mantua; Dante wilde zeggen: ‘Mantua was mijn vaderland;’ maar zoo haast de schim, die ook van Mantua was, den naam hoort van Mantua, gaat zij, die te voren zoo onverschillig zat, haren medeburger, vol liefde, omhelzen. En te dier gelegenheid, beweent Dante de oneenigheden, die in Italia bestaan, zelfs tusschen de burgers van eene zelfde stad.
-
voetnoot73
- Sordello was een der merkweerdigste geleerden en dichters van zijnen tijd, en had omtrent al de koninklijke hoven van gansch Europa bezocht.
-
voetnoot76
-
Die stuurman zou, volgens Dante, moeten de Duitsche Keizer zijn.
-
voetnoot88
- Italia wordt, hier en in de volgende verzen, aan een peerd vergeleken. De wetten zijn de toom, en keizer Justinianus heeft die hersteld, veranderd en verbeterd. Maar goede wetten zijn niet voldoende.
-
voetnoot91
-
Dat geslacht is bijzonderlijk het hof van den Paus, dat tegen den Duitschen Keizer was. God schrijft voor ‘aan Cesar te geven wat aan Cesar toekomt.’
-
voetnoot94
-
Sedert dat de Welfen de keizers bestrijden en hen beletten Italia metterdaad te bestieren.
-
voetnoot97
- Albrecht de Duitscher (1298-1308), Albrecht van Oostenrijk, zoon van keizer Rodolph van Habsburg. Albrecht droeg den titel van Koning der Romeinen, maar kwam nooit in Italia.
't Dier is Italia.
-
voetnoot100
- In 1308, werd keizer Albrecht vermoord door zijnen neef Joannes. Dante heeft bijgevolg deze verzen geschreven in of na het jaar 1308. Maar, volgens zijn gedicht, is het eene voorzegging, die gedaan wierd in 1300. Dat rechtveerdig oordeel is de dood van Albrecht.
-
voetnoot103
-
Ginds, in uwe Duitsche streken. - De lusthof van het Rijk is Italia, dat, volgens Dante, niet kon in vrede leven zonder de Duitsche Keizers.
-
voetnoot106
- De familiën, die hier genoemd worden, waren edele geslachten, de twee eerste van Verona, en de twee laatste van Orvieto. Zij waren de Duitsche Keizers getrouw gebleven, en werden daarom door de Welfen vervolgd en verdrukt.
-
voetnoot109
-
Veilig is, dat is spottend gezeid. - Santafiore, in 't grondgebied van Senen, was ver van veilig te zijn. De Wibelingen waren er hard vervolgd.
-
voetnoot112
- Dat is geheel schoon gezeid. Maar vele Romeinen hadden andere gedachten.
-
voetnoot115
-
Hoe groot de liefde is: daar is geene liefde meer.
Om u te schamen, om te zien hoe schandig het is voor u, een land, dat gij zoudt moeten besturen, alzoo te laten in de ellende blijven.
-
voetnoot118
-
En indien 't geoorloofd is alzoo te spreken tot u, O sommo Giove, zegt Dante. Hij meende dat het dezelfde naam was als Jehovah.
Zijn uwe oogen elders toegewend? Dante wil waarschijnlijk niets anders zeggen dan: ‘Hebt gij Italia vergeten?’
-
voetnoot121
- Laat gij al dat kwaad gebeuren, om er een goed uit te trekken, dat ons teenemaal onbekend is?
-
voetnoot124
- Hetgene Dante zegt was toch waar in zijnen tijd. - Consul Marcellus, den vijand van Julius Cesar. Anderen leggen de zinspeling anders uit.
-
voetnoot127
- Dante wil zeggen: Al hetgene ik aan de steden van Italia verwijt, moet aan Florentia toegepast worden. Zijne taal is hier bijzonder bijtend en spottend. - Kan spreken: Che si argomento.
-
voetnoot130
- Ik versta die verzen als volgt: ‘In de steden, die anders bestuurd zijn dan Florentia, weet men wel wat recht is, wat dient beloond, en wat dient gestraft, maar men gaat er met wijzen raad te werk, om geene schadelijke, onvoorzichtige maatregelen te nemen; bij u is men gedurig bezig met onbedachte wetten en besluiten te nemen, straffen op te leggen, enz.
-
voetnoot133
- In andere steden, die wel ingericht zijn, vreezen de verstandige menschen de groote ambten en bedieningen, en weigeren die te aanveerden; bij u zijn al de burgers altijd gereed om al de ambten te bekleeden.
Andere uitleggers verstaan 130-133 geheel anders.
-
voetnoot139
- Athene en Sparta waren maar kinders bij u. Zij maakten zoovele wetten niet, en namen zoovele maatregels niet als gij, die zulke duurzame besluiten kunt maken... dat zij duren van October tot half November. - Fijne: Sottile is dubbelzinnig: slim, fijn of dun.
-
voetnoot145
-
Uwe leden, versta, de burgers, daar de eene verdreven werden om plaats te maken voor de andere, gedurende al die rampzalige burgeroorlogen.
-
voetnoot1-7
- Dit is eene van de schoonste beschrijvingen, die ergens te lezen staan
-
voetnoot10
-
Naar het Oosten: naar de streek van Jesus-Christus.
Te lucis ante terminum is het begin van den lofzang van het laatste avondgebed, in de kerkelijke getijden. Daar vragen wij in 't bijzonder, dat God den duivel, onzen vijand, zou beletten ons te deren, gedurende den nacht.
-
voetnoot16
- De andere zielen zongen mede, als de eerste woorden door de voorzangster gezongen waren.
-
voetnoot19
- Hier zullen wij verbeeld zien hoe de mensch van de zonde bevrijd wordt, door de hulp des Hemels.
-
voetnoot25
- Het zijn de engelen, die na de zonde van Adam en Eva, aan de deur van het Aardsch Paradijs geplaatst wierden. Hun zweerd is gebroken, sedert de verlossing van het menschelijk geslacht door Christus.
-
voetnoot31
- De engels bewaakten geheel de vlakte, waar de zielen den nacht doorbrachten.
-
voetnoot34
- Hun aangezicht was zoo glanzend, dat ik mijne oogen er niet kon op vestigen.
-
voetnoot37
-
Maria, de Moeder Gods en 't zinnebeeld van de goddelijke Bermhertigheid.
-
voetnoot40
- Dante wist niet langs waar het serpent zou komen.
-
voetnoot97
- Waar het kleine dal niet beschermd is door eene hoogte.
De slang, die, in 't aardsch paradijs, Eva verleid heeft.
-
voetnoot103
- De hemelsche arends, astor celestiali, de twee engelen, die waken over het dal.
-
voetnoot106
- Ik versta dat de engels naar de plaats terugkeeren, waar zij te voren waren om te waken.
|